In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, [gedaagde] B.V. De werknemer vorderde de werkgever te veroordelen tot medewerking aan de beëindiging van zijn slapend dienstverband, met toekenning van een transitievergoeding van € 32.604,02 bruto. De werknemer was sinds 2014 arbeidsongeschikt door een arbeidsconflict en had geen WIA-uitkering ontvangen. De werkgever weigerde medewerking aan de beëindiging van het dienstverband, omdat zij geen compensatie van het UWV verwachtte voor de transitievergoeding.
Tijdens de mondelinge behandeling op 22 juni 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer, ondanks het ontbreken van een WIA-uitkering, als arbeidsongeschikt kon worden aangemerkt op basis van de medische rapportages. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever op grond van goed werkgeverschap verplicht was om mee te werken aan de beëindiging van het dienstverband met toekenning van de transitievergoeding. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld om binnen vier weken na betekening van het vonnis haar medewerking te verlenen aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Daarnaast heeft de kantonrechter de werkgever veroordeeld tot overlegging van de eindafrekening en betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten aan de werknemer. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werkgever geen gerechtvaardigd belang had bij het instandhouden van de arbeidsovereenkomst, en dat de werknemer recht had op de gevorderde transitievergoeding. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.