ECLI:NL:RBMNE:2021:3071

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
AWB 20/1329
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire maatregel en ontslag van politieambtenaar wegens seksueel misbruik van minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieambtenaar (eiser) en de korpschef van politie (verweerder) over een disciplinaire maatregel. Eiser, werkzaam als politie-ambtenaar, kreeg strafontslag opgelegd wegens ontuchtige handelingen met een minderjarige. De rechtbank oordeelde dat verweerder zorgvuldig onderzoek had verricht en dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag passend en evenredig was. Eiser had zich schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van een 15-jarig meisje, wat leidde tot zijn strafrechtelijke veroordeling. Eiser betwistte de zorgvuldigheid van het onderzoek en de bewijsvoering, maar de rechtbank concludeerde dat de verklaringen van het slachtoffer en andere betrokkenen consistent waren en voldoende bewijs boden voor de verweten gedragingen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de disciplinaire maatregel van ontslag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1329

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Chouaibi),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigden: mr. H.J. Kleine en P. Musch).

Inleiding

Eiser is sinds 27 januari 2015 bij verweerder in dienst, als laatste in de functie van Aspirant Allround politiemedewerker in de rang van Aspirant verbonden aan de afdeling [afdeling] .
Op 6 januari 2018 is door de moeder melding gemaakt van misbruik van haar 15-jarige dochter (hierna: het slachtoffer) door eiser. Tijdens een gesprek op 23 januari 2018 tussen het slachtoffer en medewerkers van de afdeling Zeden van de politie-eenheid Midden-Nederland heeft zij medegedeeld dat zij door eiser seksueel is misbruikt. Eiser is vervolgens op 24 januari 2018 buiten functie gesteld.
Op 15 en 20 maart 2018 is aangifte tegen eiser gedaan van ontucht in een afhankelijkheidsrelatie en het seksueel binnendringen bij een persoon in de leeftijd van 12-16 jaar.
Op 12 november 2018 is aan eiser een voornemen uitgereikt en is eiser geschorst.
In het besluit van 8 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser de straf van disciplinair ontslag opgelegd.
Eiser is bij vonnis van 3 mei 2019 strafrechtelijk veroordeeld.
In het besluit van 21 februari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Welke gedraging wordt eiser verweten?

1. Verweerder heeft de volgende gedraging aan eiser tegengeworpen:
Het seksueel misbruiken van een minderjarig meisje van 15 jaar oud op 3 december
2017.

Wat vindt verweerder?

2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser de verweten gedraging heeft verricht. Verweerder heeft de gedraging aangemerkt als plichtsverzuim omdat juist van een politieambtenaar zonder meer mag worden verlangd dat hij zich onthoudt van gedragingen die de betrouwbaarheid en integriteit ondermijnen, en gedragingen die als strafbaar feit zouden kunnen worden aangemerkt. Eiser heeft zich aldus niet gedragen als een goed en integer functionerend politieambtenaar en heeft de grenzen van het toelaatbare ruimschoots overschreden. Eiser heeft hierdoor het in hem gestelde vertrouwen ernstig geschaad en ernstige schade toegebracht aan de integriteit en betrouwbaarheid van het korps.
Verweerder zijn geen omstandigheden bekend waardoor het gedrag niet aan eiser is toe te rekenen.
Verweerder acht de opgelegde straf passend en evenredig met het verweten plichtsverzuim. De aard van de verweten gedraging is zo ernstig dat de integriteit van de politieorganisatie zodanig zwaar weegt dat eisers persoonlijke belangen daar ondergeschikt aan zijn. Een executief politieambtenaar die zich aan dergelijke ernstige vormen van plichtsverzuim schuldig heeft gemaakt, is niet langer te handhaven in een organisatie die is belast met de handhaving van de rechtsorde en de opsporing van strafbare feiten.
3. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven, is volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. Op deze feitenvaststelling zijn niet de zeer strikte bewijsregels van toepassing die in het strafrecht gelden. Verder moet het plichtsverzuim de ambtenaar zijn toe te rekenen en mag de opgelegde straf niet onevenredig zijn aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim.
4. De rechtbank zal hierna de vraag beantwoorden of verweerder zorgvuldig onderzoek heeft verricht en of eiser de verweten gedraging heeft verricht.

Heeft verweerder zorgvuldig onderzoek verricht?

5. Eiser voert aan dat de feiten en gegevens niet deugdelijk zijn vastgesteld omdat verweerder geen aanleiding heeft gezien om nader onderzoek te doen naar de vragen die de BAC in haar advies heeft opgenomen. Met name is niet verder ingegaan op de verklaring van de moeder dat het slachtoffer dit al vaker gedaan heeft. Het had op de weg van verweerder gelegen om getuigen nader te horen.
6. De rechtbank stelt vast dat de bezwaaradviescommissie in zijn advies van 30 januari 2020 een aantal vragen heeft geformuleerd en heeft geadviseerd om een aanvullend onderzoek omtrent de relevante feiten te verrichten, en vervolgens op basis van de uitkomsten van dit onderzoek een deugdelijk gemotiveerd besluit op het bezwaar te nemen.
7. De rechtbank stelt voorop dat er in het algemeen geen verplichting bestaat voor een bestuursorgaan om een advies van een bezwaaradviescommissie te volgen. De rechtbank oordeelt dat verweerder in het bestreden besluit toereikend heeft gemotiveerd dat er – anders dan het advies van de BAC – geen aanleiding bestond om een nader onderzoek te verrichten met name omdat verweerder op dat moment de beschikking had over het vonnis van de strafrechter van 3 mei 2019. De strafrechter heeft geoordeeld dat wettig en overtuigend is bewezen dat eiser zich op 3 december 2017 schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen, die hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl het slachtoffer nog geen 16 jaar oud was. Gezien dit vonnis heeft verweerder ook geen aanleiding hoeven zien om getuigen nader te horen. Ook de omstandigheid dat het slachtoffer eerder bij een zedendelict betrokken is geweest, geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
De rechtbank concludeert dat het onderzoek zorgvuldig en volledig is geweest en daarom ten grondslag mocht worden gelegd aan het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt niet.

Heeft eiser de verweten gedraging verricht?

8. Verweerder heeft zich gebaseerd op de verklaringen van de moeder van het slachtoffer, het slachtoffer en eiser die in de strafzaak en het intern onderzoek zijn afgelegd. Deze verklaringen zijn volgens verweerder zo consistent dat hieruit voldoende blijkt dat eiser de verweten gedraging heeft begaan. Verweerder wijst ook nog op Whatsappberichten van het slachtoffer met haar beste vriendin en met eiser, die volgens verweerder consistent en in lijn zijn met de door het slachtoffer afgelegde verklaringen. Verder wijst verweerder er in het bestreden besluit op dat eiser inmiddels strafrechtelijk veroordeeld is wegens het buiten echt ontuchtige handelingen verrichten met een minderjarige, die de leeftijd van twaalf, maar nog niet van zestien jaren had bereikt, welke handelingen mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
9. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder niet op basis van de deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging heeft kunnen krijgen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik van een minderjarig meisje. Daartoe heeft eiser aangevoerd dat hij zich bij de strafrechtelijke verhoren op 3 en 4 april 2018 heeft beroepen op zijn zwijgrecht. Dit grondrecht wordt door verweerder in het nadeel van eiser gebruikt in het bestuursprocesrecht.
10. De rechtbank stelt vast dat de strafrechter de feiten, die aan de aan eiser verweten gedraging ten grondslag worden gelegd, heeft onderzocht en vervolgens tot een bewezenverklaring en een veroordeling van eiser is gekomen.
11. Verder volgt uit de stukken en uit wat op de zitting is besproken naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder zich in de besluitvorming niet alleen heeft gebaseerd op de verklaringen van eiser, maar ook op verklaringen van de moeder en van het slachtoffer. Voorts heeft verweerder zich gebaseerd op de verklaringen die eiser tijdens het disciplinaire onderzoek heeft afgelegd. Het is de rechtbank niet gebleken dat de omstandigheid dat eiser zich tijdens een strafrechtelijk gehoor heeft beroepen op zijn zwijgrecht, door verweerder als dragende overweging in het nadeel van eiser is betrokken. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Eiser voert vervolgens aan dat hij gedurende het strafrechtelijk onderzoek geen contact heeft opgenomen met de moeder en het slachtoffer. Volgens eiser ligt dit ook niet voor de hand. Wel heeft op zijn initiatief een driegesprek plaatsgevonden tussen eiser, zijn leidinggevende en de moeder van het slachtoffer. Dit wordt kennelijk niet meegenomen in de beoordeling. Eiser stelt dat hij er beter aan had gedaan om contact met het slachtoffer via Whatsapp te vermijden. Het leek hem, gelet op het verleden van het slachtoffer, beter om het eerste contact met de moeder in het bijzijn van zijn leidinggevende te laten plaatsvinden.
13. De rechtbank oordeelt dat dit door verweerder ook niet als dragende overweging in het bestreden besluit is opgenomen, zodat er geen aanleiding is om aan te nemen dat verweerder dit in het nadeel van eiser heeft meegewogen. Wel heeft verweerder mogen meewegen dat eiser in eerste instantie tegenover zijn leidinggevende niet open en transparant heeft verklaard over de gebeurtenissen op 2 en 3 december 2017. Deze beroepsgrond slaagt niet.
14. Eiser voert ook aan dat in de strafzaak een incompleet dossier is ingebracht door verweerder. Nieuw is een verklaring van het slachtoffer van 20 februari 2018, waaruit blijkt dat zij niet wilde meewerken en verklaringen onder ongeoorloofde druk heeft afgelegd. Eiser vraagt zich af of dit een vrijwillige verklaring is geweest, of een herhaling van een verklaring waarin haar is verteld wat zij moest zeggen. Daarbij komt nog dat het slachtoffer als psychisch kwetsbaar bekend staat. De verklaringen van het slachtoffer zijn volgens eiser onvoldoende om de overtuiging te krijgen dat hij de verweten gedraging heeft begaan. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder te vragen de stukken en opnames van dit gesprek tussen de onderzoekers en het slachtoffer aan de rechtbank te verstrekken.
15. Uit het proces verbaal van verhoor getuige van 20 februari 2018 zijn naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten te vinden dat het slachtoffer haar verklaringen onder dwang heeft afgelegd of dat de verbalisanten op enige wijze ongeoorloofde druk op haar hebben uitgeoefend. Aan het begin van het gehoor heeft het slachtoffer het te voeren gesprek “onzin” genoemd, en heeft zij verklaard dat zij voor haar gevoel nog geen ja heeft gezegd op de vraag of zij aangifte tegen eiser wil doen, maar uiteindelijk toch aangifte wil doen omdat ze geen zin heeft “in gezeik met haar moeder”. Later tijdens het gehoor verklaart zij te willen proberen antwoord te geven op de vragen die de verbalisanten stellen. Dat uit het proces-verbaal ook blijkt dat het slachtoffer er niet meer over wil praten, en de verbalisanten met haar spreken over ambtshalve vervolging en oproepen door de rechtbank, de keuzes die zij heeft en dat ze echt antwoord moet geven op de vragen die haar gesteld worden, geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
16. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder uit de verklaringen van het slachtoffer heeft mogen afleiden dat eiser de hem verweten gedragingen heeft begaan. De rechtbank wijst daarbij op de verklaringen die het slachtoffer in het proces-verbaal van gehoor van 20 februari 2018 heeft afgelegd. Deze verklaringen zijn in de kern hetzelfde als de verklaringen die zij heeft afgelegd tijdens een informatief gesprek met twee zedenrechercheurs op 23 januari 2018 en waarin zij heeft aangegeven wat er in het bewuste weekend van 2-3 december 2017 is gebeurd, en waarvan de inhoud - zakelijk weergegeven – is vermeld in het voornemen tot onvoorwaardelijk strafontslag van eiser. De rechtbank wijst verder op een Whatsapp-berichtwisseling tussen het slachtoffer en haar beste vriendin, waarin het slachtoffer op 3 december 2017 – de dag waarop eiser de verweten gedraging zou hebben begaan – aan haar beste vriendin appt “
De reden wrm ik hem wakker maakte was…omdat ik seksueel misbruikt ben vandaag door mn moeder beste vriend. .”. De rechtbank oordeelt dat verweerder dit mocht aanmerken als steunbewijs voor de stelling dat eiser de verweten gedraging heeft begaan.
Deze verklaringen worden ook ondersteund door de Whatsapp-berichtenwisseling tussen eiser en het slachtoffer op 3 december 2017, waarin het slachtoffer aan eiser bericht: ”
Ik heb 1 vraag …: waarom?”, waarop eiser antwoordt:
“(…) ik heb daar zo geen antwoord op. Wellicht ook maar beter. Ik zal er eens over nadenken. Houd je van mij te goed”.
Later bericht het slachtoffer: “
Om …heel eerlijk te zijn___was ikbang.’ Eiser reageert hierop met: “
Ik wil je al helemaal niet bang maken. Sorry. Dat was het laatste wat ik ei 1 de. Wilde”.Het slachtoffer bericht vervolgens
:
Er is 100% zeker…een reden want ander zou je het niet 2 keer doen.. Ook in de ochtend..”, waarop eiser reageert met “
Wacht ik bel je zo even goed”.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hierin niet ten onrechte grond gezien om aan te nemen dat deze berichten in lijn zijn met de verklaringen die het slachtoffer op 23 januari 2018 en 20 februari 2018 over de gebeurtenissen in het weekend van 2-3 december 2017 heeft afgelegd.
17. De rechtbank volgt verweerder in zijn conclusie dat eiser moet hebben begrepen waar de Whatsapp-berichten van het slachtoffer van 3 december 2017 over gingen. De wijze van reageren op deze berichten door eiser passen naar het oordeel van de rechtbank niet bij iemand die – zoals eiser heeft verklaard – niet weet wat met deze berichten wordt bedoeld. Eiser heeft aan het slachtoffer ook geen opheldering gevraagd over waar deze Whatsapp-berichten betrekking op hadden. Ook heeft hij verzuimd om de moeder van het slachtoffer van deze berichten op de hoogte te stellen.
18. Voorts overweegt de rechtbank het volgende. Indien de verklaring van 20 februari 2018, zoals eiser heeft gesteld, in het strafdossier ontbrak, is de rechtbank van oordeel dat eiser in ieder geval in de beroepsprocedure in het bezit is gesteld van een dossier, waarvan deze verklaring deel uitmaakte. Eiser heeft kennis kunnen nemen van de inhoud van de verklaring en heeft hierover in beroep een standpunt naar voren gebracht. De rechtbank oordeelt dat eiser door deze gang van zaken niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om opnames van dit gesprek tussen de onderzoekers en het slachtoffer bij verweerder op te vragen.
19. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens terecht de overtuiging heeft verkregen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan de verweten gedraging. Niet in geschil is dat deze gedraging plichtsverzuim oplevert. Verder is niet gebleken dat het plichtsverzuim niet aan eiser kan worden toegerekend. Verweerder was dan ook bevoegd om aan eiser een disciplinaire straf op te leggen. Gezien de aard en ernst van dit plichtsverzuim is de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig aan dit plichtsverzuim.
20. Het beroep is ongegrond.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, voorzitter, en mr. G.P. Loman en mr. K. de Meulder, leden, in aanwezigheid van mr. P. Bruins-Langedijk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 9 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.