Heeft eiser de verweten gedraging verricht?
8. Verweerder heeft zich gebaseerd op de verklaringen van de moeder van het slachtoffer, het slachtoffer en eiser die in de strafzaak en het intern onderzoek zijn afgelegd. Deze verklaringen zijn volgens verweerder zo consistent dat hieruit voldoende blijkt dat eiser de verweten gedraging heeft begaan. Verweerder wijst ook nog op Whatsappberichten van het slachtoffer met haar beste vriendin en met eiser, die volgens verweerder consistent en in lijn zijn met de door het slachtoffer afgelegde verklaringen. Verder wijst verweerder er in het bestreden besluit op dat eiser inmiddels strafrechtelijk veroordeeld is wegens het buiten echt ontuchtige handelingen verrichten met een minderjarige, die de leeftijd van twaalf, maar nog niet van zestien jaren had bereikt, welke handelingen mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
9. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder niet op basis van de deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging heeft kunnen krijgen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik van een minderjarig meisje. Daartoe heeft eiser aangevoerd dat hij zich bij de strafrechtelijke verhoren op 3 en 4 april 2018 heeft beroepen op zijn zwijgrecht. Dit grondrecht wordt door verweerder in het nadeel van eiser gebruikt in het bestuursprocesrecht.
10. De rechtbank stelt vast dat de strafrechter de feiten, die aan de aan eiser verweten gedraging ten grondslag worden gelegd, heeft onderzocht en vervolgens tot een bewezenverklaring en een veroordeling van eiser is gekomen.
11. Verder volgt uit de stukken en uit wat op de zitting is besproken naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder zich in de besluitvorming niet alleen heeft gebaseerd op de verklaringen van eiser, maar ook op verklaringen van de moeder en van het slachtoffer. Voorts heeft verweerder zich gebaseerd op de verklaringen die eiser tijdens het disciplinaire onderzoek heeft afgelegd. Het is de rechtbank niet gebleken dat de omstandigheid dat eiser zich tijdens een strafrechtelijk gehoor heeft beroepen op zijn zwijgrecht, door verweerder als dragende overweging in het nadeel van eiser is betrokken. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Eiser voert vervolgens aan dat hij gedurende het strafrechtelijk onderzoek geen contact heeft opgenomen met de moeder en het slachtoffer. Volgens eiser ligt dit ook niet voor de hand. Wel heeft op zijn initiatief een driegesprek plaatsgevonden tussen eiser, zijn leidinggevende en de moeder van het slachtoffer. Dit wordt kennelijk niet meegenomen in de beoordeling. Eiser stelt dat hij er beter aan had gedaan om contact met het slachtoffer via Whatsapp te vermijden. Het leek hem, gelet op het verleden van het slachtoffer, beter om het eerste contact met de moeder in het bijzijn van zijn leidinggevende te laten plaatsvinden.
13. De rechtbank oordeelt dat dit door verweerder ook niet als dragende overweging in het bestreden besluit is opgenomen, zodat er geen aanleiding is om aan te nemen dat verweerder dit in het nadeel van eiser heeft meegewogen. Wel heeft verweerder mogen meewegen dat eiser in eerste instantie tegenover zijn leidinggevende niet open en transparant heeft verklaard over de gebeurtenissen op 2 en 3 december 2017. Deze beroepsgrond slaagt niet.
14. Eiser voert ook aan dat in de strafzaak een incompleet dossier is ingebracht door verweerder. Nieuw is een verklaring van het slachtoffer van 20 februari 2018, waaruit blijkt dat zij niet wilde meewerken en verklaringen onder ongeoorloofde druk heeft afgelegd. Eiser vraagt zich af of dit een vrijwillige verklaring is geweest, of een herhaling van een verklaring waarin haar is verteld wat zij moest zeggen. Daarbij komt nog dat het slachtoffer als psychisch kwetsbaar bekend staat. De verklaringen van het slachtoffer zijn volgens eiser onvoldoende om de overtuiging te krijgen dat hij de verweten gedraging heeft begaan. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder te vragen de stukken en opnames van dit gesprek tussen de onderzoekers en het slachtoffer aan de rechtbank te verstrekken.
15. Uit het proces verbaal van verhoor getuige van 20 februari 2018 zijn naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten te vinden dat het slachtoffer haar verklaringen onder dwang heeft afgelegd of dat de verbalisanten op enige wijze ongeoorloofde druk op haar hebben uitgeoefend. Aan het begin van het gehoor heeft het slachtoffer het te voeren gesprek “onzin” genoemd, en heeft zij verklaard dat zij voor haar gevoel nog geen ja heeft gezegd op de vraag of zij aangifte tegen eiser wil doen, maar uiteindelijk toch aangifte wil doen omdat ze geen zin heeft “in gezeik met haar moeder”. Later tijdens het gehoor verklaart zij te willen proberen antwoord te geven op de vragen die de verbalisanten stellen. Dat uit het proces-verbaal ook blijkt dat het slachtoffer er niet meer over wil praten, en de verbalisanten met haar spreken over ambtshalve vervolging en oproepen door de rechtbank, de keuzes die zij heeft en dat ze echt antwoord moet geven op de vragen die haar gesteld worden, geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
16. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder uit de verklaringen van het slachtoffer heeft mogen afleiden dat eiser de hem verweten gedragingen heeft begaan. De rechtbank wijst daarbij op de verklaringen die het slachtoffer in het proces-verbaal van gehoor van 20 februari 2018 heeft afgelegd. Deze verklaringen zijn in de kern hetzelfde als de verklaringen die zij heeft afgelegd tijdens een informatief gesprek met twee zedenrechercheurs op 23 januari 2018 en waarin zij heeft aangegeven wat er in het bewuste weekend van 2-3 december 2017 is gebeurd, en waarvan de inhoud - zakelijk weergegeven – is vermeld in het voornemen tot onvoorwaardelijk strafontslag van eiser. De rechtbank wijst verder op een Whatsapp-berichtwisseling tussen het slachtoffer en haar beste vriendin, waarin het slachtoffer op 3 december 2017 – de dag waarop eiser de verweten gedraging zou hebben begaan – aan haar beste vriendin appt “
De reden wrm ik hem wakker maakte was…omdat ik seksueel misbruikt ben vandaag door mn moeder beste vriend. .”. De rechtbank oordeelt dat verweerder dit mocht aanmerken als steunbewijs voor de stelling dat eiser de verweten gedraging heeft begaan.
Deze verklaringen worden ook ondersteund door de Whatsapp-berichtenwisseling tussen eiser en het slachtoffer op 3 december 2017, waarin het slachtoffer aan eiser bericht: ”
Ik heb 1 vraag …: waarom?”, waarop eiser antwoordt:
“(…) ik heb daar zo geen antwoord op. Wellicht ook maar beter. Ik zal er eens over nadenken. Houd je van mij te goed”.
Later bericht het slachtoffer: “
Om …heel eerlijk te zijn___was ikbang.’ Eiser reageert hierop met: “
Ik wil je al helemaal niet bang maken. Sorry. Dat was het laatste wat ik ei 1 de. Wilde”.Het slachtoffer bericht vervolgens
:“
Er is 100% zeker…een reden want ander zou je het niet 2 keer doen.. Ook in de ochtend..”, waarop eiser reageert met “
Wacht ik bel je zo even goed”.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hierin niet ten onrechte grond gezien om aan te nemen dat deze berichten in lijn zijn met de verklaringen die het slachtoffer op 23 januari 2018 en 20 februari 2018 over de gebeurtenissen in het weekend van 2-3 december 2017 heeft afgelegd.
17. De rechtbank volgt verweerder in zijn conclusie dat eiser moet hebben begrepen waar de Whatsapp-berichten van het slachtoffer van 3 december 2017 over gingen. De wijze van reageren op deze berichten door eiser passen naar het oordeel van de rechtbank niet bij iemand die – zoals eiser heeft verklaard – niet weet wat met deze berichten wordt bedoeld. Eiser heeft aan het slachtoffer ook geen opheldering gevraagd over waar deze Whatsapp-berichten betrekking op hadden. Ook heeft hij verzuimd om de moeder van het slachtoffer van deze berichten op de hoogte te stellen.
18. Voorts overweegt de rechtbank het volgende. Indien de verklaring van 20 februari 2018, zoals eiser heeft gesteld, in het strafdossier ontbrak, is de rechtbank van oordeel dat eiser in ieder geval in de beroepsprocedure in het bezit is gesteld van een dossier, waarvan deze verklaring deel uitmaakte. Eiser heeft kennis kunnen nemen van de inhoud van de verklaring en heeft hierover in beroep een standpunt naar voren gebracht. De rechtbank oordeelt dat eiser door deze gang van zaken niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om opnames van dit gesprek tussen de onderzoekers en het slachtoffer bij verweerder op te vragen.
19. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens terecht de overtuiging heeft verkregen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan de verweten gedraging. Niet in geschil is dat deze gedraging plichtsverzuim oplevert. Verder is niet gebleken dat het plichtsverzuim niet aan eiser kan worden toegerekend. Verweerder was dan ook bevoegd om aan eiser een disciplinaire straf op te leggen. Gezien de aard en ernst van dit plichtsverzuim is de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig aan dit plichtsverzuim.
20. Het beroep is ongegrond.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.