ECLI:NL:RBMNE:2021:3065
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak en de beoordeling van referentiewoningen
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiseres, eigenaar van de woning aan [adres 1] in [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde die door de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] was vastgesteld op € 907.000,- per 1 januari 2019. Na het bezwaar werd de waarde verlaagd naar € 820.000,-, maar eiseres was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting via Skype op 21 mei 2021, waarbij eiseres zich liet vertegenwoordigen door haar gemachtigde, mr. A. Bakker, en de verweerder door K. el Housni.
De rechtbank heeft overwogen dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt en dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar dit heeft gedaan door middel van een taxatiematrix, waarin de waarde van de woning is vergeleken met referentiewoningen. Eiseres heeft betoogd dat de waarde lager zou moeten zijn, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de vastgestelde waarde niet te hoog was.
De rechtbank heeft ook de argumenten van eiseres over de aanwezigheid van een gezamenlijke brug en de vergelijkbaarheid van referentiewoningen besproken. Eiseres voerde aan dat de brug een waardedrukkende factor was, maar de rechtbank oordeelde dat er geen geregistreerde erfdienstbaarheid was en dat de heffingsambtenaar voldoende had aangetoond dat de brug geen significante invloed had op de WOZ-waarde. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.