ECLI:NL:RBMNE:2021:3064
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van de woning aan [adres 1] in [woonplaats], was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] vastgestelde waarde van € 549.000,- voor het belastingjaar 2020, welke waarde was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2019. Eiser had in bezwaar een lagere waarde van € 480.000,- bepleit, maar de heffingsambtenaar handhaafde de oorspronkelijke vaststelling en verklaarde het bezwaar ongegrond in de uitspraak op bezwaar van 25 augustus 2020.
Tijdens de zitting op 21 mei 2021, die via een Skype-verbinding plaatsvond, heeft eiser zijn standpunt toegelicht, terwijl de heffingsambtenaar zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en een taxateur. De rechtbank heeft de woning en de taxatiematrix van de heffingsambtenaar beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De taxatiematrix toonde aan dat de waarde was bepaald door vergelijking met referentiewoningen van hetzelfde type, waarbij rekening was gehouden met verschillen in gebruiks- en perceeloppervlakte.
Eiser voerde aan dat de referentiewoning [adres 2] niet vergelijkbaar was vanwege de luxe keuken, maar trok deze beroepsgrond in na toelichting van de heffingsambtenaar. Eiser stelde ook dat zijn woning een ongunstige ligging had ten opzichte van [adres 3], maar de rechtbank volgde de uitleg van de taxateur dat dit aspect al was verdisconteerd in de waardebepaling. Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de heffingsambtenaar voldoende had aangetoond dat de vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog was en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.