ECLI:NL:RBMNE:2021:3063
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van de woning aan [adres 1] te [woonplaats], was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] vastgestelde waarde van € 261.000,- voor het belastingjaar 2020, welke waarde was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2019. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 7 september 2020. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij hij werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde A. van den Dool.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting via een Skype-verbinding op 21 mei 2021, waarbij ook de gemachtigde van de verweerder, B. Olieman, en een taxateur aanwezig waren. De rechtbank heeft overwogen dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt en dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar dit heeft gedaan door middel van een taxatiematrix, waarin de waarde van de woning werd vergeleken met referentiewoningen van hetzelfde type.
Eiser heeft verschillende argumenten aangevoerd om de waarde te betwisten, waaronder de vergelijking met andere panden en de vraag naar de indexering van verkoopcijfers. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.