ECLI:NL:RBMNE:2021:3058

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
UTR 21/367
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde en aanslagen afvalstoffenheffing, rioolheffing en watersysteemheffing

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning en de daarop gebaseerde aanslagen onroerendezaakbelastingen, afvalstoffenheffing, rioolheffing en watersysteemheffing. De eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 468.000,-. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 445.000,-, maar eiser was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, waarbij partijen schriftelijk hun standpunten hebben ingediend.

De rechtbank overweegt dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt en dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Eiser heeft een lagere waarde van € 400.000,- bepleit, maar de rechtbank oordeelt dat de taxatiematrix voldoende rekening houdt met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning van eiser.

Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat zijn woning ongunstig gelegen is en dat de voorzieningen eenvoudig zijn in vergelijking met de referentiewoningen. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met deze factoren bij de waardebepaling. Eiser heeft ook bezwaar gemaakt tegen de andere aanslagen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat deze niet inhoudelijk zijn bestreden en dat de gronden van eiser niet leiden tot lagere aanslagen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde en de aanslagen in stand blijven. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/367

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten& hoogheemraadschap [gemeente] ,verweerder.

Procesverloop

In de beschikking van 29 februari 2020 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] te [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op € 468.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2019. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd. In hetzelfde geschrift verenigd heeft verweerder ook aanslagen afvalstoffenheffing, rioolheffing en watersysteemheffing opgelegd.
In de uitspraak op bezwaar van 3 januari 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de waarde van de woning gegrond verklaard, de waarde verlaagd naar € 445.000,- en de aanslag onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig verminderd. Het bezwaar tegen de overige aanslagen heeft hij ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een taxatiematrix ingediend.
Partijen hebben er schriftelijk mee ingestemd om de zaak zonder zitting af te doen. De rechtbank heeft bepaald dat een zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten op 8 juli 2021.

Overwegingen

De WOZ-waarde
1.De woning is een rond 1900 gebouwde twee-onder één-kap woning met berging. De woning heeft een oppervlakte van ongeveer 114 m2 en ligt op een kavel van 365 m2.
2.De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald.
3.Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 400.000,-. Verweerder handhaaft de na bezwaar vastgestelde waarde en heeft om die te onderbouwen een taxatiematrix overgelegd.
4.Verweerder heeft de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd meewegen.
5.De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Uit de taxatiematrix blijkt dat de waarde van de woning is bepaald met behulp van een methode van vergelijking met referentiewoningen van hetzelfde type, waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Met de taxatiematrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning. Met de taxatiematrix heeft verweerder de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
6.Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
7.Eiser voert aan dat verweerder in de in beroep overgelegde taxatiematrix andere referentiewoningen hanteert dan in het de bezwaarfase overgelegde taxatieverslag. Het staat beide partijen vrij om in beroep die argumenten en onderbouwingen aan te voeren die naar hun oordeel hun standpunt het beste onderbouwen. Verweerder mag dus andere referentiewoningen aanvoeren. De rechtbank toetst de onderbouwing door verweerder en de beroepsgronden van eiser aan de in beroep gehanteerde referentiewoningen.
8.Daarnaast voert eiser aan dat de voorzieningen in zijn woning in tegenstelling tot de referentiewoningen eenvoudig zijn. Ook is zijn woning ongunstig gelegen. Dat komt vooral door de overlast van de nabij gelegen glasbak en vuilcontainers, de overlast van het laden en lossen bij de nabijgelegen supermarkt, de breedte van de rijweg in verhouding tot de passerende vrachtwagens en het uitzicht op drie rijen geparkeerde auto’s. De rechtbank constateert dat partijen het over deze feiten eens zijn. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verweerder bij het afleiden van de waarde van de woning uit de verkoopprijzen van de referentiewoningen voldoende rekening heeft gehouden met deze feiten. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. In de door hem overgelegde taxatiematrix heeft verweerder de koopsommen van de referentiewoningen eerst geïndexeerd naar de waardepeildatum. Vervolgens heeft hij uit de geïndexeerde koopsommen de waarde van de bijgebouwen en de grond geëlimineerd. Wat resteert is de waarde van de “kale” opstal. Door die waarde te delen door de gebruiksoppervlakte berekent hij een woningwaarde per m2. De gemiddelde woningwaarde per m2 van de referentiewoningen bedraag € 3.142,-. Voor de opbouw van de waarde van de woning heeft verweerder een woningwaarde gehanteerd van
€ 2.316,-. Dat is een verschil van € 826,-. Bij een gebruiksoppervlakte van de woning van 114 m2 vertegenwoordigt dat een waarde van € 94.164,-. Daarmee is voldoende rekening gehouden met de door eiser aangevoerde waardeverlagende factoren. De beroepsgrond slaagt niet.
9.Eiser voert voorts nog aan dat zijn woning niet is gelegen in de wijk [locatie 1] , zoals vermeld in de taxatiematrix, maar in [locatie 2] . De rechtbank overweegt dat wat hiervan zij, eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze vermelding tot een te hoge waarde heeft geleid. De beroepsgrond slaagt niet.
10.Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de door hem vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Het beroep tegen de WOZ-waarde is ongegrond.
De aanslagen afvalstoffenheffing, rioolheffing en watersysteemheffing
11.Eiser heeft in 2018 een klacht ingediend over de geluidsoverlast van de nabij zijn woning geplaatste glasbak. Nu de gemeente, ondanks herhaalde meldingen naar zijn oordeel niets met die klacht heeft gedaan acht hij het billijk dat de aanslagen afvalstoffenheffing, rioolheffing en watersysteemheffing niet worden betaald. De rechtbank constateert dat eiser de aanslagen niet inhoudelijk bestrijdt. De door hem aangevoerde gronden kunnen niet leiden tot lagere aanslagen, dan wel tot vernietiging van de aanslagen. De beroepsgrond slaagt niet.
12.Het beroep tegen de aanslagen afvalstoffenheffing, rioolheffing en watersysteemzuivering is ongegrond.
13.Ter toelichting aan eiser merkt de rechtbank nog het volgende op. Eiser zou de door hem beoogde vermindering van de op hem rustende betalingsverplichting slechts kunnen bereiken door het indienen van een kwijtscheldingsverzoek. Zoals verweerder in zijn verweerschrift opmerkt biedt echter de wet noch de verordening de mogelijkheid om op grond van de door eiser aangevoerde gronden de betalingsverplichting te verminderen. De rechtbank is daartoe evenmin bevoegd.
14.Nu het beroep ongegrond is, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.M.J.H. Muijlaert, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat