ECLI:NL:RBMNE:2021:3057

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
UTR 21/327 en UTR 21/977
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslagen parkeerbelasting en beroep tegen uitspraken op bezwaar

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 8 juli 2021, gaat het om twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting die aan eiseres zijn opgelegd door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. De eerste naheffingsaanslag, opgelegd op 25 juni 2020, betrof een bedrag van € 67,53 voor het parkeren zonder betaling op een gefiscaliseerde parkeerplaats op 10 juni 2020. De tweede naheffingsaanslag, opgelegd op 2 juli 2020, betrof eveneens € 67,53 voor een soortgelijke overtreding op 15 juni 2020. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen beide aanslagen, maar deze zijn door verweerder op 19 januari 2021 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld en besloten om zonder zitting te oordelen, waarbij het onderzoek op 19 april 2021 is gesloten. De rechtbank overweegt dat verweerder de eerste naheffingsaanslag uit coulance heeft vernietigd, waardoor eiseres geen procesbelang meer heeft in deze zaak. Het beroep tegen de eerste aanslag wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard, maar de rechtbank bepaalt wel dat verweerder het griffierecht van € 49,- aan eiseres vergoedt.

Wat betreft de tweede naheffingsaanslag stelt de rechtbank vast dat eiseres op het tijdstip van de overtreding geparkeerd stond zonder dat de verschuldigde belasting was voldaan. Eiseres betoogt dat het parkeerregime onduidelijk was, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende bewijs heeft geleverd dat de verplichting tot betaling duidelijk was aangegeven. De rechtbank verklaart het beroep tegen de tweede naheffingsaanslag ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, en de griffier was mr. P.M.J.H. Muijlaert. De beslissing is openbaar gemaakt op 8 juli 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/327 en 21/977

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht,verweerder.

Procesverloop

UTR 21/327
Verweerder heeft aan eiseres op 25 juni 2020 een naheffingsaanslag
parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer 1] (naheffingsaanslag 1) opgelegd ten
bedrage van € 67,53, wegens het parkeren met een auto, merk Mazda kenteken [kenteken] , 10 juni 2020 om 10:27 uur op een zogenaamde gefiscaliseerde parkeerplaats, zonder dat de
verschuldigde parkeerbelasting was voldaan.
UTR 21/977
Verweerder heeft aan eiseres op 2 juli 2020 een naheffingsaanslag
parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer 2] (naheffingsaanslag 2) opgelegd ten
bedrage van € 67,53, wegens het parkeren met een auto, merk Mazda kenteken [kenteken] , op 15 juni 2020 om 10:29 uur op een zogenaamde gefiscaliseerde parkeerplaats, zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan.
Bij uitspraken van 19 januari 2021 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen beide naheffingsaanslagen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen beide uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben er schriftelijk mee ingestemd om de zaak zonder zitting af te doen. De rechtbank heeft bepaald dat een zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten op 19 april 2021. De rechtbank heeft beide beroepen gevoegd behandeld.

Overwegingen

UTR 21/327
1. Verweerder heeft de naheffingsaanslag uit coulance overwegingen vernietigd. Eiseres heeft aangegeven dat zij de verminderingsnota heeft ontvangen. Eiseres kan door het slagen van de tegen deze naheffingsaanslag aangevoerde gronden in deze zaak niet meer in een betere positie komen. Eiseres heeft dus geen procesbelang meer in deze zaak. De rechtbank zal het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Wel ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- aan haar vergoedt.
UTR 21/977
2. Eiseres voert aan dat verweerder de uitspraak op bezwaar te laat heeft gedaan. De rechtbank constateert dat verweerder de uitspraak op bezwaar na de daartoe gestelde termijn heeft gedaan. Nu eiseres verweerder niet in gebreke heeft gesteld en ook overigens niet is gebleken dat eiseres door de gang van zaken is benadeeld, zal de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht aan dit verzuim voorbij gaan. De rechtbank ziet geen grond om aan dit verzuim verdere rechtsgevolgen te verbinden.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres op het in de naheffingsaanslag 2 vermelde tijdstip stond geparkeerd op een gefiscaliseerde parkeerplaats zonder dat de verschuldigde belasting was voldaan.
4. Eiseres voert aan dat het geldende parkeerregime was gewijzigd en onvoldoende duidelijk was aangegeven.
5. Verweerder voert aan dat het parkeerregime ter plekke per 1 april 2020 is gewijzigd. Hij heeft foto’s van de situatie overgelegd, waaruit blijkt dat bij de ingang van het parkeerterrein een bord staat waarop is aangegeven dat ter plaatse betaald moet worden. Eiseres erkent in haar beroepschrift dat bij nader inzien sprake is van een aanduiding van de verplichting tot betaling, maar duidt het bord aan als een klein wit bordje.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het door hem overgelegde fotomateriaal aannemelijk gemaakt dat de verplichting tot betaling voldoende duidelijk is aangegeven. Van een bestuurder van een voertuig wordt verwacht zich vooraf en ter plaatse te informeren omtrent de geldende regels voor het parkeren op de door hem gekozen plek. Dat eiseres het bord bij de ingang van het parkeerterrein kennelijk over het hoofd heeft gezien is vervelend, maar komt voor haar rekening en risico.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
in UTR 21/327:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het griffierecht van € 49,- aan haar vergoedt;
in UTR 21/977:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.M.J.H. Muijlaert, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.