In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 8 juli 2021, gaat het om twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting die aan eiseres zijn opgelegd door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. De eerste naheffingsaanslag, opgelegd op 25 juni 2020, betrof een bedrag van € 67,53 voor het parkeren zonder betaling op een gefiscaliseerde parkeerplaats op 10 juni 2020. De tweede naheffingsaanslag, opgelegd op 2 juli 2020, betrof eveneens € 67,53 voor een soortgelijke overtreding op 15 juni 2020. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen beide aanslagen, maar deze zijn door verweerder op 19 januari 2021 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld en besloten om zonder zitting te oordelen, waarbij het onderzoek op 19 april 2021 is gesloten. De rechtbank overweegt dat verweerder de eerste naheffingsaanslag uit coulance heeft vernietigd, waardoor eiseres geen procesbelang meer heeft in deze zaak. Het beroep tegen de eerste aanslag wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard, maar de rechtbank bepaalt wel dat verweerder het griffierecht van € 49,- aan eiseres vergoedt.
Wat betreft de tweede naheffingsaanslag stelt de rechtbank vast dat eiseres op het tijdstip van de overtreding geparkeerd stond zonder dat de verschuldigde belasting was voldaan. Eiseres betoogt dat het parkeerregime onduidelijk was, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende bewijs heeft geleverd dat de verplichting tot betaling duidelijk was aangegeven. De rechtbank verklaart het beroep tegen de tweede naheffingsaanslag ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, en de griffier was mr. P.M.J.H. Muijlaert. De beslissing is openbaar gemaakt op 8 juli 2021.