ECLI:NL:RBMNE:2021:3054

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
UTR 20/4709
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot ongeldigverklaring rijbewijs en onderzoek rijgeschiktheid

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van [woonplaats], beroep ingesteld tegen een besluit van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) dat zijn verzoek om terug te komen van eerdere besluiten heeft afgewezen. Deze eerdere besluiten betroffen een onderzoek naar de rijgeschiktheid van eiser, opgelegd op 19 februari 2019, en de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs op 8 mei 2019. Eiser stelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die aanleiding gaven om de eerdere besluiten te herzien, maar verweerder oordeelde dat eiser geen nieuwe feiten had aangedragen die dit rechtvaardigden.

De rechtbank heeft op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiser had in zijn gronden van beroep aangevoerd dat een proces-verbaal van een verbalisant, dat volgens hem niet eerder was overgelegd, als nieuw feit moest worden beschouwd. De rechtbank oordeelde echter dat dit proces-verbaal al eerder door eiser was ingediend en dat verweerder dit terecht niet als nieuw feit had aangemerkt. Eiser had ook een verklaring van een derde partij, de heer [A], ingebracht, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaring ook niet als nieuw feit kon worden aangemerkt, omdat eiser deze eerder had kunnen en moeten inbrengen.

De rechtbank concludeerde dat verweerder geen nieuwe feiten of omstandigheden had hoeven aannemen en dat het beroep van eiser ongegrond was. Eiser kreeg geen gelijk en verweerder hoefde geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4709

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.M. Hoogenraad),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.M. Kleybeuker).

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 11 augustus 2020 aan verweerder verzocht om terug te komen van het besluit van 19 februari 2019, waarin een onderzoek naar eisers rijgeschiktheid is opgelegd, en van het besluit van 8 mei 2019, waarin eisers rijbewijs ongeldig is verklaard.
In het besluit van 26 augustus 2020 heeft verweerder dat verzoek afgewezen.
In het besluit van 3 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding1. Verweerder heeft eerder bij besluit van 19 februari 2019 aan eiser een onderzoek opgelegd naar zijn drugsgebruik. Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op een mededeling van de politie op basis van artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Op 8 mei 2019 heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard, omdat hij de kosten voor het onderzoek niet op tijd heeft betaald.
2. Verweerder heeft eisers verzoek om terug te komen van die eerdere besluiten afgewezen. Eiser heeft volgens verweerder namelijk geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd.
Toetsingskader
3. Bij een verzoek om terug te komen van eerdere besluiten moet de verzoeker nieuwe feiten of omstandigheden aandragen, ook wel nova genoemd. Dat zijn nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden die zich hebben voorgedaan ná het eerdere besluit, of die zich daarvóór hebben voorgedaan maar toen niet konden worden aangevoerd. Het kan ook gaan om nieuwe bewijsstukken of bewijsstukken die niet eerder konden worden overgelegd. Daarnaast is vereist dat een novum ertoe leidt dat de eerdere beslissing niet in stand kan blijven.
Gronden van het beroep en oordeel van de rechtbank
4. Eiser is het niet eens met het besluit van verweerder. Hij heeft in zijn gronden van beroep aangevoerd dat er wel sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden waardoor verweerder terug moet komen van de eerdere besluiten. Bij de stukken die in de vorige procedure aan eiser zijn toegestuurd, zat volgens eiser niet het proces-verbaal van een verbalisant over diens bezoek aan een tankstation van 9 december 2018, terwijl de politie dat stuk wel had moeten overleggen bij de mededeling aan verweerder. De inhoud van dat proces-verbaal ondersteunt volgens eiser zijn verklaring dat hij destijds niet de bestuurder van de auto was, zodat verweerder ten onrechte de eerdere besluiten genomen heeft.
Ter zitting heeft verweerder erop gewezen dat het proces-verbaal dat eiser bedoelt al door hem is overgelegd bij het bezwaarschrift van 13 september 2019. Eiser heeft dat erkend, en zich daarbij op het standpunt gesteld dat het proces-verbaal desondanks als nieuw feit moet worden gezien. Volgens hem is dat proces-verbaal namelijk inhoudelijk nog niet beoordeeld, omdat de rechtbank het beroep tegen het besluit op dat bezwaar nietontvankelijk heeft verklaard.
4.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn argumenten. Eiser heeft inderdaad het procesverbaal van 9 december 2018 al bij zijn bezwaar van 13 september 2019 overgelegd. Daarom heeft verweerder dat proces-verbaal terecht niet aangemerkt als nieuw feit of nieuwe omstandigheid op basis waarvan hij moest terugkomen van de eerdere besluiten. Eiser betoogt ten onrechte dat toch sprake is van een nieuw feit, omdat er in die procedure niet inhoudelijk is beslist over het proces-verbaal. Verweerder heeft het bezwaar in die procedure nietontvankelijk verklaard, omdat dat te laat was ingediend. [1] De rechtbank heeft het beroep van eiser daartegen niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser zonder goede reden het griffierecht niet heeft betaald. [2] Het had op de weg van eiser gelegen om in de eerdere procedure op tijd bezwaar te maken en om het griffierecht in beroep te betalen, zodat hij inhoudelijke gronden over dat procesverbaal naar voren had kunnen brengen. Dat eiser dat niet heeft gedaan en er daarom geen inhoudelijk oordeel over het proces-verbaal is gegeven in die procedure, komt dan ook voor zijn rekening. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert daarnaast aan dat verweerder de verklaring van [A] , waarin staat dat deze persoon de bestuurder van de auto was, ten onrechte niet als nieuwe omstandigheid heeft aangemerkt. De medewerker van verweerder die eiser destijds telefonisch te woord heeft gestaan, heeft tegen hem gezegd dat hij de naam van de heer [A] niet in het bezwaar moest noemen, maar dat hij die naam aan de politie moest doorgeven. Eiser wijst hierbij op een telefoonnotitie van 7 maart 2019. Verweerder kan eiser dan ook niet tegenwerpen dat hij de naam eerder niet in bezwaar heeft genoemd, aldus eiser.
5.1.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Verweerder heeft de verklaring van de heer [A] niet als nieuw feit hoeven aan te merken, omdat eiser die verklaring al in de eerdere procedure had kunnen en moeten inbrengen. Verweerder heeft in de eerdere procedure meerdere keren aan eiser telefonisch gevraagd om de naam van de bestuurder. Eiser heeft die naam toen niet genoemd, terwijl hij die naam wel wist. Uit de telefoonnotitie waar eiser naar verwijst blijkt ook niet dat verweerder hem heeft weerhouden van het noemen van deze naam. Zoals verweerder tijdens de zitting heeft toegelicht blijkt uit de notitie enkel dat aan eiser is uitgelegd dat alleen het noemen van een naam niet volstaat, maar dat er meer gegevens nodig zijn en dat het ook bij de politie gemeld moet worden. Er staat niet dat eiser de naam alleen via de politie kon doorgeven. Eiser was door het telefonisch contact met verweerder dus op de hoogte van het feit dat verweerder de naam van de bestuurder relevant vond, maar heeft er desondanks voor gekozen om deze naam niet eerder te noemen. Dat hij dat nu wel doet en ook een verklaring van deze persoon overlegt is daarom geen novum. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
6. De rechtbank concludeert dat verweerder geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft hoeven aannemen, zodat hij niet hoefde terug te komen van de eerdere besluiten. Eiser krijgt dan ook geen gelijk.
7. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 26 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
- de griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen -
griffier
rechter
Een afschrift is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Besluit van 8 oktober 2019.
2.Uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 30 januari 2020 in zaaknummer UTR 19/4536.