ECLI:NL:RBMNE:2021:3047

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
UTR 21/736
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling en onroerendezaakbelastingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. De eiser, eigenaar van een woning aan het [adres 1] te [plaats], was het niet eens met de vastgestelde WOZ-waarde van € 459.000,-- voor het belastingjaar 2020, die was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2019. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 29 februari 2020, waarin deze waarde was vastgesteld, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 11 januari 2021. Hierop heeft eiser beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 2 juli 2021 heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, aangevoerd dat er betere referentiewoningen beschikbaar waren om de WOZ-waarde te onderbouwen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de heffingsambtenaar met de ingediende taxatiematrix en de toelichting ter zitting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar vrij is in zijn keuze van referentiewoningen en dat de gekozen referenties adequaat waren voor de waardebepaling.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/736

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

2 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: C. van Abbe),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: R. Janmaat).

Procesverloop

In de beschikking van 29 februari 2020 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan het [adres 1] te [plaats] (de woning) voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op € 459.000,-- naar de waardepeildatum 1 januari 2019. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
In de uitspraak op bezwaar van 11 januari 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een taxatiematrix ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 2 juli 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [taxateur] , taxateur.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Overwegingen
1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende uitleg.
2. Eiser voert ter zitting aan dat er betere referenties zijn, zoals [adres 2] , die verkocht is na de waardepeildatum. Daarmee wordt een goed beeld van de markt gegeven. Met de gecorrigeerde verkoopcijfers van de referentiewoningen van verweerder, allen verkocht vóór de waardepeildatum, kan eiser de vastgestelde WOZ-waarde niet plaatsen.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de taxatiematrix, en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven, aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Uit de taxatiematrix blijkt dat de waarde van de woning is bepaald met behulp van een methode van vergelijking met drie referentiewoningen aan het [straat] , waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Zoals eiser ter zitting heeft bevestigd, is verweerder vrij in zijn keuze om referenties te kiezen om de WOZ-waarde te onderbouwen. Dat er in de ogen van eiser betere referentiewoningen zijn, zoals het [adres 2] , doet aan die keuzevrijheid niet af.
4. De rechtbank oordeelt dat verweerder met de taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning door voor de woning de laagste prijs per vierkante meter (woningwaarde) te hanteren. Met de taxatiematrix heeft verweerder de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt. Dat eiser de WOZ-waarde op basis van de gecorrigeerde verkoopcijfers van de referentiewoningen niet kan plaatsen, betekent niet dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld. In de gecorrigeerde verkoopcijfers zijn immers nog niet de verschillen in kavel- en gebruiksoppervlak van de referentiewoningen verdisconteerd. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank dus niet tot een ander oordeel.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.