ECLI:NL:RBMNE:2021:3047
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling en onroerendezaakbelastingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. De eiser, eigenaar van een woning aan het [adres 1] te [plaats], was het niet eens met de vastgestelde WOZ-waarde van € 459.000,-- voor het belastingjaar 2020, die was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2019. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 29 februari 2020, waarin deze waarde was vastgesteld, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 11 januari 2021. Hierop heeft eiser beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 2 juli 2021 heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, aangevoerd dat er betere referentiewoningen beschikbaar waren om de WOZ-waarde te onderbouwen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de heffingsambtenaar met de ingediende taxatiematrix en de toelichting ter zitting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar vrij is in zijn keuze van referentiewoningen en dat de gekozen referenties adequaat waren voor de waardebepaling.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.