De rechtmatigheid van de besluiten
5. De voorzieningenrechter zal eerst de bezwaren tegen de omgevingsvergunning
beoordelen en daarna de bezwaren die zien op de exploitatievergunning en de Drank- en Horecawetvergunning (hierna: de exploitatievergunning). Vervolgens zal zij ingaan op de bezwaren van verzoekers die zien op de wijze waarop het college en de burgemeester de procedures hebben gevoerd.
6. Verzoekers voeren aan dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is,
omdat geen sprake is van een noodsituatie.
7. De gevraagde omgevingsvergunning is verleend op grond van de regeling uit artikel 4
van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚ van de Wabo is in dat geval de grondslag voor de vergunningverlening. Een besluit dat wordt genomen op basis van dat artikel moet worden voorbereid met de reguliere voorbereidingsprocedure, zodat het college op grond hiervan de juiste procedure heeft gevolgd.
8. Over de verrichte belangenafweging stellen verzoekers dat de ‘Beleidsregel afwijking
bestemmingsplan’ niet geldt, omdat het hier niet gaat om een terras aan de openbare weg. Voor het geval deze beleidsregel wél van toepassing zou zijn, dan staat vast dat het college ervan is afgeweken. Dat kan op grond van artikel 4:84 van de Awb alleen in bijzondere omstandigheden. Het college heeft zijn afwijking echter niet gemotiveerd en heeft ook geen blijk gegeven van een belangenafweging.
9. De voorzieningenrechter beantwoordt de vraag of het college bevoegd is in dit geval de
regeling uit artikel 4 van Bijlage II bij het Bor toe te passen, vooralsnog bevestigend. Het college heeft de ‘Beleidsregel afwijking bestemmingsplan’ vastgesteld om in te vullen wanneer hij bereid is medewerking te verlenen aan tijdelijke terrassen. Dat betekent echter niet dat het college, als een terras niet voldoet aan de ‘Beleidsregel afwijking bestemmingsplan’, niet meer bevoegd is om tóch medewerking te verlenen. Wel geldt dan een zwaardere motiveringsplicht, zoals verzoekers terecht stellen. Dat, zoals verzoekers betogen, de ‘Beleidsregel afwijking bestemmingsplan’ alleen geldt voor terrassen aan de openbare weg, ziet de voorzieningenrechter niet en deze uitleg is niet passend als gekeken wordt naar deze beleidsregel in samenhang bezien met het Terrassenreglement.
10. Partijen zijn het er over eens dat het terras van vergunninghouder niet voldoet aan de
‘Beleidsregel afwijking bestemmingsplan’, omdat daarin staat dat ontheffingen voor tijdelijke terrassen aan de achterzijde/tuinen van panden of op binnenterreinen bij woningen niet worden verleend.
11. Voor het afwijken van een beleidsregel geldt artikel 4:84 van de Awb, waarin staat dat
het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel handelt, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Het college mag dus alleen van zijn beleidsregel afwijken, als er sprake is van bijzondere omstandigheden.
12. De voorzieningenrechter vindt de motivering van het college om in afwijking van zijn
eigen beleidsregel tóch een vergunning te verlenen voor dit terras in de binnentuin onvoldoende gemotiveerd. Het college heeft de belangen van omwonenden, waaronder verzoekers, niet kenbaar meegewogen. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van het college het gebrek in de besluitvorming beaamd maar daaraan toegevoegd dat dit kan worden hersteld in bezwaar. De gemachtigde heeft gewezen op de algemene uitgangspunten zoals verwoord in artikel 1 van de ‘Beleidsregel afwijking bestemmingsplan’. Daarin staat dat voor het bestemmingsplan Binnenstad buiten de bestemming Verkeer en Verblijfsgebied in beginsel geen omgevingsvergunningen worden verleend om het strijdig gebruik mogelijk te maken. De term in beginsel geeft aan dat het onder omstandigheden wel mogelijk is om buiten deze bestemming een terras toe te staan. Verder heeft de gemachtigde toegelicht dat voor de toetsing van de omgevingsvergunning een rol speelt dat het gaat om een klein terras met acht tafels en beperkte openingstijden. Ook de duur van de omgevingsvergunning is beperkt, namelijk tot 1 november 2021. De ruimtelijke uitstraling van het terras is daardoor niet aanzienlijk en onevenredige overlast wordt niet verwacht. De voorzieningenrechter acht het gezien deze toelichting aannemelijk dat de omgevingsvergunning met een nadere motivering met de beslissing in bezwaar kan blijven. In ieder geval ziet zij geen aanleiding om ernstig te twijfelen aan de rechtmatigheid van het besluit tot vergunningverlening.
13. Verzoekers voeren als meer formele punten aan dat deze vergunning is verleend in strijd
met het geldende alcoholmatigingsbeleid zoals is opgenomen in artikel 3 van de Drank- en Horecawet. Volgens verzoekers is ook geen sprake van een terras in de zin van de Drank- en Horecawet, omdat deze wet geen grondslag biedt voor een vergunning voor een terras dat niet aan de openbare weg ligt. Eisers voeren verder aan dat de Horecaverordening gemeente Utrecht 2018 (hierna: Horecaverordening) onverbindend is, omdat deze niet voldoet aan artikel 4 van de Drank- en Horecawet, waarop de verordening wel is gebaseerd. Het op de Horecaverordening gebaseerde Terrassenreglement gemeente Utrecht 2018 (hierna: Terrassenreglement) is daarom ook onverbindend. Bovendien zijn het Terrassenreglement en de ‘Beleidsregel afwijking Terrassenreglement’ gericht op terrassen die op openbare weg zijn gelegen, terwijl het hier om een terras in de binnentuin gaat.
14. De voorzieningenrechter volgt verzoekers niet in deze formele punten. Kijkend naar de
begripsbepaling van een inrichting in de Drank- en Horecawet is er geen aanleiding te veronderstellen dat deze wet slechts ziet op terrassen aan de openbare weg. Dat een tijdelijk terras van deze omvang in strijd zou zijn met het alcoholmatigingsbeleid kan de voorzieningenrechter niet plaatsen, vooral niet nu de wens voor een tijdelijk terras voortkomt uit het vanwege de coronamaatregelen niet binnen mogen exploiteren van het bedrijf. De Horecaverordening vindt haar wettelijke grondslag in de regelgevende bevoegdheid van de gemeenteraad, zoals is omschreven in artikel 149 van de Gemeentewet. Dit artikel geeft de raad de bevoegdheid om datgene te regelen wat hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt, mits dit niet strijdig is met een hogere regeling. Dat óók artikel 4 van de Drank- en Horecawet als grondslag van de bevoegdheid wordt genoemd, maakt niet dat de raad zijn bevoegdheid op grond van artikel 149 van de Gemeentewet verliest.
15. De voorzieningenrechter ziet verder geen aanleiding om te veronderstellen dat het
Terrassenreglement en de ‘Beleidsregel afwijking Terrassenreglement’ alleen gelden voor terrassen op of aan de openbare weg. Zij verwijst daarvoor naar de begripsbepalingen in het Terrassenreglement, waarin wordt gesproken over een openbare plaats, waaronder (ook) een weg kan vallen. De voorzieningenrechter stelt echter ook vast dat de verdere regels in het Terrassenreglement alleen geschreven lijken te zijn voor terrassen aan de openbare weg. Het is daarom niet geheel duidelijk hoe het Terrassenreglement moet worden toegepast op een terras zoals hier, dat wél in een voor het publiek toegankelijke plaats ligt maar niet op of aan de openbare weg. Om diezelfde reden kan de voorzieningenrechter de verwijzing van de gemachtigde van de burgemeester tijdens de zitting naar de afwijkingsmogelijkheid in artikel 5 niet plaatsen. De burgemeester zal hier in haar heroverweging aandacht aan moeten geven. Gezien de ruime begripsbepaling in het Terrassenreglement ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen aanleiding om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de vergunning op dit punt.
16. Verzoekers voeren als meer inhoudelijke punten aan dat de exploitatievergunning op
onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en is gebaseerd op onjuiste informatie van vergunninghouder over vermeende afspraken. Het besluit vinden zij bovendien onvoldoende gemotiveerd en een belangenafweging ontbreekt. Ook is er, in tegenstelling tot wat in artikel 2 van de ‘Beleidsregel afwijking Terrassenreglement’ wordt geëist, geen draagvlak onder de omwonenden.
17. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om de exploitatievergunning op de door
verzoekers genoemde inhoudelijke punten evident onrechtmatig te vinden. In haar besluit is de burgemeester onder het kopje ‘beoordeling verzoek’ kenbaar ingegaan op de belangen van omwonenden en vergunninghouder en heeft zij gemotiveerd waarom zij de vergunning heeft verleend. De burgmeester heeft ook een aantal voorwaarden aan de vergunning verbonden om overlast voor omwonenden tegen te gaan. Dat de vergunning is gebaseerd op onjuiste informatie van vergunninghouder kan de voorzieningenrechter niet plaatsen, nu de burgemeester in haar beoordeling duidelijk aangeeft dat zij op de hoogte is van de bezwaren van verzoekers en ook weet dat er geen overeenstemming is bereikt. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van de burgemeester nog toegelicht dat het creëren van voldoende draagvlak belangrijk is maar geen harde eis. De gemachtigde heeft tot slot nog bevestigd dat de gemeente nog steeds een vorm van mediation tussen partijen wil faciliteren.