ECLI:NL:RBMNE:2021:3037

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
UTR 21/1868
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure betreffende geuremissie van pluimveebedrijf

In deze zaak gaat het om een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een bestuursrechtelijke procedure. De verzoekers, omwonenden van een pluimveebedrijf, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oudewater. Dit besluit, genomen op 23 juli 2020, hield in dat de derde-partij, eigenaar van het pluimveebedrijf, een last onder dwangsom opgelegd kreeg om de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo te beëindigen. De last had betrekking op de geuremissie die voortkwam uit de mestdroogtunnel van stal 3. Het college besloot ook niet handhavend op te treden tegen andere wijzigingen in de stallen, omdat er zicht op legalisatie bestond.

De verzoekers hebben tegen het besluit van 25 maart 2021, waarin hun bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard, beroep ingesteld (zaaknummer 21/1869) en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat er geen beroepsprocedure meer loopt, aangezien op 15 juni 2021 al uitspraak was gedaan in het beroep tegen het besluit van 25 maart 2021. Hierdoor was het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.

De voorzieningenrechter, mr. E.M. van der Linde, heeft de uitspraak gedaan zonder partijen uit te nodigen voor een zitting, omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was. De beslissing is op 18 juni 2021 uitgesproken en zal openbaar worden gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open, zoals vermeld in artikel 8:81 van de Awb.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1868

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] , uit [woonplaats 1] ,

[eiser 2] .uit [woonplaats 2] en
[eiser 3], gevestigd in [vestigingsplaats 1]
verzoekers
(gemachtigde: mr. V. Wösten),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oudewater, verweerder.
Als derde-partij heeft aan de zaak deelgenomen:
[derde belanghebbende] ., te [vestigingsplaats 2] , gemachtigde: mr. A.A.M. van Hoorn.

Inleiding

Derde-partij heeft een pluimveebedrijf op het adres [adres] in [vestigingsplaats 2] . De meeste verzoekers zijn omwonenden van het bedrijf. Over de activiteiten van het bedrijf zijn de afgelopen jaren meerdere procedures gevoerd. Voor deze zaak is het volgende van belang.
Met het besluit van 23 juli 2020 heeft het college derde-partij een last onder dwangsom opgelegd om de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo te beëindigen en beëindigd te houden door de toename van geuremissie afkomstig van de mestdroogtunnel behorende bij stal 3, te voorkomen door de mest van de kippen van de bovenverdieping van stal 3 niet na te drogen middels de mestdroogtunnel. Het college heeft ook besloten niet handhavend op te treden tegen het wijzigen van het stalsysteem op de verdieping van stal 3, het realiseren van een inpandige wintergarten op de verdieping van stal 3 en in stal 4 en het veranderen van het aantal te houden dieren binnen de inrichting omdat concreet zicht op legalisatie bestaat.
Het bezwaar van verzoekers tegen dit besluit heeft het college bij zijn besluit van 25 maart 2021 niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoekers hebben beroep (zaaknummer 21/1869) ingesteld tegen dit laatste besluit. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek zal de voorzieningenrechter beoordelen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is. Na kennis te hebben genomen van de stukken ziet de voorzieningenrechter aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken. De voorzieningenrechter doet dus uitspraak buiten zitting.
2. Het verzoek om voorlopige voorziening gaat over het besluit van het college van
25 maart 2021. Op 15 juni 2021 heeft de rechtbank uitspraak gedaan in het door verzoekers ingestelde beroep tegen het besluit van 25 maart 2021. De voorzieningenrechter stelt dan ook vast dat er geen beroepsprocedure meer loopt. In dat geval kan iemand geen verzoek om voorlopige voorziening doen. [1] Het verzoek om voorlopige voorziening is daarom niet-ontvankelijk.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:81 van de Awb.