ECLI:NL:RBMNE:2021:3035

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
UTR 20/3849
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde en verzoek om schadevergoeding in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een pand in [plaats], beroep ingesteld tegen de WOZ-waarde die door de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] is vastgesteld. De heffingsambtenaar had in een beschikking van 29 februari 2020 vier objecten binnen het pand afgebakend en voor elk object een WOZ-waarde bepaald, wat leidde tot een OZB-aanslag. Eiser heeft bezwaar gemaakt, dat door de heffingsambtenaar op 14 september 2020 gegrond werd verklaard, waarbij de aanslagen werden vernietigd en aangekondigd dat er een nieuwe aanslag zou volgen. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding van € 10.000,-, wat door de rechtbank werd aangemerkt als een verzoek op basis van de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank heeft de zaak op 31 mei 2021 behandeld, waarbij eiser aanwezig was en de heffingsambtenaar vertegenwoordigd werd door taxateur [taxateur]. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van niet-ontvankelijkheid van het beroep, omdat er een verzoek om schadevergoeding was ingediend. De beroepsgronden van eiser waren echter niet gericht tegen de uitspraak op bezwaar, maar tegen het beleid van de gemeente en de behandeling van zijn pand in vergelijking met een ander pand. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden niet slagen, omdat ze niet betrekking hadden op de vernietigde aanslagen.

Eiser heeft zijn schadevergoeding gebaseerd op het argument dat de gemeente hem jarenlang aan het lijntje heeft gehouden, wat heeft geleid tot kosten en leegstand. De rechtbank oordeelde echter dat de schade die eiser claimde niet het gevolg was van de uitspraak op bezwaar en dat er geen schadede besluiten waren die in deze rechtszaak aan de orde waren. Daarom werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen en werd het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, en is openbaar gemaakt op 12 juli 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3849

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder.

Inleiding

1. Eiser is eigenaar van het pand aan de [adres] in [plaats] . In de beschikking van 29 februari 2020 heeft de heffingsambtenaar binnen het pand 4 objecten afgebakend: [adres] , [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3] . De heffingsambtenaar heeft voor ieder object de WOZ-waarde voor het jaar 2020 bepaald en een OZB-aanslag aan eiser opgelegd. In de uitspraak op bezwaar van 14 september 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de aanslagen vernietigd. Daarbij kondigt hij aan dat er een nieuwe aanslag zal volgen, waarin de objecten tot 2 objecten worden samengevoegd.
2. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. In zijn beroepschrift verzoekt hij ook om een schadevergoeding van in totaal € 10.000,-. De rechtbank heeft dit verzoek aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88 en 8:91 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek op 31 mei 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door taxateur [taxateur] .

Beoordeling

4. De heffingsambtenaar heeft de rechtbank verzocht het beroep niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het ontbreken van procesbelang. Van het ontbreken van procesbelang is in dit geval geen sprake, aangezien er ook een verzoek om schadevergoeding is ingediend.
Het beroep
5. De beroepsgronden die eiser aanvoert richten zich tegen het besluiteloze beleid van de gemeente en problematiek rondom het parkeerbeleid en het verschil in behandeling tussen het pand van eiser en het pand aan de overkant van de straat.
6. De rechtbank constateert dat de beroepsgronden niet zijn gericht tegen de uitspraak op bezwaar en de rechtsgevolgen daarvan, namelijk de vernietiging van de aanslagen van 29 februari 2020. De beoordelingsruimte van de rechtbank is beperkt tot (de rechtsgevolgen van) de uitspraak op bezwaar. De beroepsgronden slagen daarom niet.
7. Tegen de vernietiging van de aanslagen als zodanig zijn geen beroepsgronden ingediend. De rechtbank verklaart het beroep daarom ongegrond.
Het verzoek om schadevergoeding
8. Eiser heeft verzocht om een schadevergoeding. Hij voert daarbij aan dat sprake is van besluiteloos beleid van de gemeente, problematiek vanwege het parkeerbeleid en verschil in behandeling tussen zijn pand en het pand aan de overkant van de straat. Eiser stelt dat de gemeente hem 17 jaar aan het lijntje heeft gehouden met inspecties en controles. Vanwege de kosten en leegstand die dat heeft veroorzaakt verzoekt eiser om een schadevergoeding. Hij begroot de schade op € 2000,- per jaar vanaf 2016, in totaal € 10.000,-.
9. Op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht kan de bestuursrechter op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van schade als gevolg van een onrechtmatig besluit.
10. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de schade die eiser claimt vanaf 2016 niet veroorzaakt door de uitspraak op bezwaar, waarin de aanslagen van 29 februari 2020 worden vernietigd. De schade wordt ook niet veroorzaakt door de vernietigde aanslagen. Er is dus geen sprake van schade
als gevolg vande besluiten die in deze rechtszaak aan de orde zijn. De rechtbank kan daarom de heffingsambtenaar niet veroordelen tot vergoeding van de door eiser geclaimde schade.
11. De rechtbank wijst het verzoek van eiser om schadevergoeding af.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier. De beslissing is uitgesproken op 12 juli 2021 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een beroepschrift sturen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.