ECLI:NL:RBMNE:2021:3034

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
UTR 21/791
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ingangsdatum van toestemming voor Wlz-zorg in VPT

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de ingangsdatum van de door het Zorgkantoor verleende toestemming om Wlz-zorg in de vorm van een volledig pakket thuis (VPT) te ontvangen. Het primaire besluit, dat op 25 augustus 2020 werd genomen, gaf toestemming voor zorg met ingang van 26 juli 2020. Eiseres was het niet eens met deze ingangsdatum en stelde dat deze eerder, op 12 maart 2020, had moeten zijn, aansluitend bij haar indicatiebesluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ).

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit, dat de ingangsdatum wijzigde naar 19 juni 2020, voldoende gemotiveerd was. De rechtbank oordeelde dat het Zorgkantoor niet in gebreke was gebleven en dat eiseres zelf verantwoordelijk was voor het kenbaar maken van haar zorgbehoeften. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de ingangsdatum van de zorgverlening op 19 juni 2020 terecht was vastgesteld.

Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen onrechtmatig besluit was genomen door het Zorgkantoor. Wel is bepaald dat het Zorgkantoor het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden. De uitspraak is gedaan op 13 juli 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/791

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

Zilveren Kruis Zorgkantoor, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Uwamahoro).

Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet Langdurige zorg (Wlz) eiseres toestemming gegeven om met ingang van 26 juli 2020 op basis van het geïndiceerde zorgprofiel [1] passende zorg te ontvangen in de vorm van een volledig pakket thuis (VPT). Het primaire besluit is bij brief van 8 september 2020 aan eiseres bekend gemaakt.
Bij besluit van 18 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres (deels) gegrond verklaard, in die zin dat de ingangsdatum is gewijzigd van 26 juli 2020 naar 19 juni 2020.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skypeverbinding plaatsgevonden op 1 juni 2021. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun respectieve gemachtigden. Aan de zijde van eiseres zijn tevens verschenen, de heer [A] en de heer [B] .

Overwegingen

Over de klacht van 1 juli 2020
1. Uit het procesdossier blijkt dat de gemachtigde van eiseres op 30 juni 2020 een telefoongesprek heeft gevoerd met de heer [C] ( [C] ), werkzaam bij de afdeling klantsignaalmanagement van het Zilveren Kruis Zorgkantoor. Vervolgens heeft de gemachtigde van eiseres op 1 juli 2020 een klacht ingediend. In dat verband heeft DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschap N.V. op 10 augustus 2020 namens eiseres een brief naar [C] gestuurd. Vervolgens heeft de gemachtigde van eiseres op 23 december 2020 een aangetekende klacht verzonden. Bij brief van 4 februari 2021 heeft het Zorgkantoor gereageerd. De gemachtigde van eiseres heeft op 10 februari 2021 weer een brief naar het Zorgkantoor gestuurd.
2. De rechtbank stelt vast dat partijen ter zitting hebben bevestigd dat voornoemde klachtprocedure geen onderdeel uitmaakt van de beroepsprocedure die nu voorligt, zodat zij deze buiten beschouwing laat.

Feiten

3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
3.1
Eiseres verbleef in de periode van 17 oktober 2019 tot en met 18 juni 2020 in het Verpleeghuis [verpleeghuis 1] te [plaats] voor revalidatie na een herseninfarct. [2] Vanaf 19 juni 2020 tot heden verblijft eiseres in [verpleeghuis 2] [3] te [plaats] .
3.2
Bij beschikking van 13 maart 2020 (indicatiebesluit) heeft het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) eiseres met ingang van 12 maart 2020 een indicatie op grond van de Wlz verleend voor het zorgprofiel VV Beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging (VV6).
Gronden bezwaar
4. Eiseres heeft in bezwaar aangevoerd dat zij niet bekend is met een aanvraag die door haar of door haar zorgaanbieder is ingediend op grond waarvan verweerder het primaire besluit heeft genomen. Eiseres heeft verweerder verzocht om een kopie van de betrokken stukken te verstrekken. Subsidiair heeft eiseres aangevoerd dat, voor zover er van een aanvraag sprake zou zijn, de ingangsdatum van 26 juli 2020 niet juist is en dat dit
12 maart 2020 hoort te zijn, omdat dit aansluit bij het indicatiebesluit van het CIZ (zie 1.2).
Het bestreden besluit
5. In het bestreden besluit heeft verweerder, met verwijzing naar zijn brief van
12 januari 2021, uitgelegd dat eiseres in de periode van 13 maart 2020 tot 19 juni 2020 zorg in het verpleeghuis [verpleeghuis 1] heeft ontvangen en dat zij vanaf 19 juni 2020 zorg in de vorm van een VPT bij Stepping Stones Home & Care regio Utrecht (SHC) is gaan afnemen. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit [4] , voor zover hier relevant, het volgende vermeld:
“Voor verblijf sturen wij geen beschikking, deze krijgt u alleen als u bijvoorbeeld zorg afneemt middels een vpt. U kunt namelijk verschillende vormen van zorg inkopen met een vpt. De beschikking die u heeft ontvangen hoorde daarom eigenlijk in te gaan op 19 juni 2020. De overgang van verblijf naar VPT mag door de zorgverlener zelf worden aangevraagd en behoeft geen tussenkomst van u of verzekerde. Wel heeft de zorgaanbieder de instemming van verzekerde nodig voor de aanvraag namens haar, hetgeen blijkens de rekenmodule ook aan de orde is in dit geval.”
Gronden beroep
6. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld en dat hij zijn zorgplicht niet (behoorlijk) is nagekomen. Daarbij stelt eiseres dat zij de in bezwaar gevraagde stukken nog steeds niet heeft ontvangen en dat verweerder vanaf 13 maart 2020 – voor de zorginvulling – contact met haar had moeten opnemen, maar dit ten onrechte niet heeft gedaan. Immers, in het indicatiebesluit staat dat zij niets hoeft te doen en dat het Zorgkantoor of de zorgaanbieder contact met haar zal opnemen voor de invulling van de zorgbehoefte. Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder de ingangsdatum voor de toekenning van de zorg in natura (in de vorm van een VPT) van 26 juli 2020 naar 12 maart 2020 had moeten wijzigen, omdat deze datum aansluit bij het indicatiebesluit. Tot slot heeft eiseres verzocht om een schadevergoeding ter hoogte van € 1.445,-.
Verweerschrift
7. In het verweerschrift heeft verweerder het zorgtoewijzingsproces beschreven. Verweerder wijst erop dat een betrokkene zijn Wlz-recht pas kan verzilveren als hij/zij een indicatiebesluit heeft ontvangen. Het CIZ stuurt het indicatiebesluit naar het regionale Zorgkantoor met daarin de leveringsvorm (zorg in natura (ZIN) of een persoonsgebonden budget (PGB)) die de verzekerde/geïndiceerde heeft gekozen.
8. In het geval van eiseres is het Zorgkantoor gebleken dat zij op het moment van de indicatiestelling (13 maart 2020) voor de leveringsvorm ZIN had gekozen. De aanvraagprocedure vindt dan plaats in het iWlz-berichtenverkeer dat gericht is op ZIN. [5] De keuze voor ZIN houdt volgens verweerder in dat de verzekerde (eiseres) in gesprek gaat met haar voorkeursaanbieder ( [verpleeghuis 1] ) om een zorgplan met zorgafspraken op te stellen. Vervolgens moet de zorgaanbieder aan het Zorgkantoor doorgeven op welke wijze de verzekerde zijn recht tot gelding wil brengen. Verweerder wijst erop dat het verpleeghuis [verpleeghuis 1] slechts aan het Zorgkantoor heeft doorgegeven dat eiser daar in de periode van
13 maart 2020 tot 19 juni 2020 verblijft, maar niet dat zij de ZIN in de vorm van een VPT tot gelding wilde brengen.
9. Op 19 juni 2020 ontving het zorgkantoor via het iWlz-berichtenverkeer het bericht dat eiseres haar Wlz-recht in ZIN via een VPT tot gelding wilde brengen. Dat bericht was afkomstig van Korian B.V., de zorgaanbieder van eiseres sinds 19 juni 2020. Het primaire besluit is dan ook naar aanleiding van dit bericht/deze melding genomen. Daarbij heeft verweerder aangevoerd dat hij alleen tot financiële vergoeding van de zorg kan overgaan nadat eiseres bij het Zorgkantoor heeft gemeld hoe zij de door haar gekozen ZIN concreet wilt invullen. Die melding, inhoudende dat eiseres de ZIN via een VPT tot gelding wil brengen is niet eerder dan 19 juni 2020 door het zorgkantoor ontvangen, zodat de ingangsdatum terecht op 19 juni 2020 is vastgesteld. Ter zitting heeft verweerder uitgelegd dat er voor de periode van 13 maart 2020 tot 19 juni 2020 geen melding is ontvangen dat eiseres de ZIN via een VPT tot gelding wilt brengen, zodat er voor die periode geen financiële grondslag voor vergoeding van Wlz-zorg bij het Verpleeghuis [verpleeghuis 1] bestaat.
10. Verder heeft verweerder toegelicht dat het Zorgkantoor alleen contact met de verzekerde zal opnemen wanneer hij/zij er voor kiest om zijn Wlz-recht via een PGB te verzilveren. Als de verzekerde voor ZIN kiest, dan neemt de zorgaanbieder contact met hem/haar op om de verdere invulling van die zorg te bespreken. Dit is ook wat er is bedoeld met de zinsnede in het besluit van 13 maart 2020 die eiseres heeft aangehaald:
“ Wat moet u doen: U hoeft niets te doen. Het Zorgkantoor of uw zorgaanbieder neemt contact met u op en kijken samen met u welke Wlz-zorg het beste bij uw wensen, gewoonten en zorgbehoefte past.”
Hiermee heeft het Zorgkantoor bedoeld dat de zorgaanbieder ( [verpleeghuis 1] ) contact met eiseres zou opnemen om de verdere invulling van die zorg te bespreken. Van het schenden van de zorgplicht door het Zorgkantoor is daarom geen sprake, aldus verweerder.
11. Over de gestelde schade heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat deze niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat daarvoor geen wettelijke grondslag bestaat.
Toetsingskader
12. Op grond van artikel 3.3.1, eerste lid, van de Wlz kan de verzekerde die recht heeft op zorg, ervoor kiezen om zijn recht tot gelding te brengen met 1) zorg in natura, bestaande uit zorg met verblijf in een instelling, 2) een volledig pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, onderdeel a, of 3) een modulair pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, onderdeel b, dan wel 4) met een PGB. De verzekerde kan tevens kiezen om zijn recht tot gelding te brengen met een modulair pakket thuis in combinatie met een persoonsgebonden budget.
Artikel 3.3.2, eerste lid, van de Wlz bepaalt dat de Wlz-uitvoerder, op aanvraag van de verzekerde en onverminderd het derde, vierde en achtste lid, zorg in natura laat leveren zonder dat de verzekerde in een instelling verblijft, door middel van:
a. een integraal en volledig pakket thuis, te verlenen door of onder verantwoordelijkheid van één zorgaanbieder, of
b.(…).
Het tweede lid bepaalt dat de verzekerde die zijn recht op zorg tot gelding wil brengen met zorg in natura, zich daartoe tot een zorgaanbieder wendt met wie de Wlz-uitvoerder waarbij hij is ingeschreven tot dat doel een overeenkomst als bedoeld in artikel 4.2.2 heeft gesloten.
Oordeel rechtbank
13. De rechtbank overweegt dat eiseres al in bezwaar heeft gevraagd op grond waarvan verweerder het primaire besluit heeft genomen en waarom de ingangsdatum op 19 juni 2020 is bepaald. Op die vraag heeft verweerder in het bestreden besluit geen deugdelijk en/of gemotiveerd antwoord gegeven. Dit is eerst in het verweerschrift gebeurd. Gelet daarop kleeft aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet evenwel aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren, omdat niet aannemelijk is dat eiseres door het gebrek in de motivering van het bestreden besluit is benadeeld. Daarvoor is het volgende redengevend.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de uitdraai van het iWlz-berichtenverkeer (productie 15) die bij het verweerschrift is overgelegd, toereikend heeft gemotiveerd op grond waarvan hij het primaire besluit heeft genomen en waarom de ingangsdatum op 19 juni 2020 is bepaald. Uit productie 15 blijkt, zoals verweerder ook heeft aangevoerd, dat op 19 juni 2020 een bericht van Korian B.V. is ontvangen met de melding dat eiseres voor de leveringsvorm VPT heeft gekozen en dat dit betrekking heeft op de periode 19 juni 2020 tot en met 25 juli 2020 en voor de periode vanaf 26 juli 2020 (zonder einddatum).
15. De stelling van eiseres dat verweerder de zorgplicht heeft geschonden, omdat het Zorgkantoor vanaf 13 maart 2020 geen contact met haar heeft opgenomen, volgt de rechtbank niet. De rechtbank vindt hiervoor steun in de Memorie van Toelichting [6] waarin, voor zover hier relevant, het volgende is opgenomen:

Pagina 52“4.1 Eigen verantwoordelijkheid

(…)
Cliënten in de Wlz zijn vrij om, binnen de daar eerder voor beschreven randvoorwaarden, aan te geven op welke wijze en waar zij hun zorg het liefst zouden willen ontvangen. Zij kunnen kiezen uit zorg met verblijf, het vpt en het pgb. Kiezen zij voor zorg met verblijf, dan kunnen zij gaan verblijven bij iedere geschikte gecontracteerde aanbieder die plaats heeft.Tot slot wordt invulling geven aan de eigen verantwoordelijkheid door de cliënt zeggenschap te geven in de zorg. Dit is niet vrijblijvend. De cliënt en diens vertegenwoordiger dienen zich ervan bewust te zijn dat het de verantwoordelijkheid van de cliënt is om zijn wensen en behoeften kenbaar te maken.”(onderstreping door rechtbank)
Pagina 56

Hoofdstuk 5 Wie is waarvoor verantwoordelijk?

5.1
Overzicht
Voor een doelmatige uitvoering van de wet is het belangrijk dat helder is wie waar voor verantwoordelijk is. Onderstaande tabel vat de verantwoordelijkheden samen die met dit wetsvoorstel worden belegd of reeds op grond van andere wetgeving bestaan bij de verschillende partijen. De tabel biedt doch geen volledig overzicht; de nadruk ligt op de verantwoordelijkheden die het meest relevant zijn voor dit wetsvoorstel.In de weergegeven tabel staat dat het de verantwoordelijkheid van cliënt (eiseres) en zijn sociale omgeving is om (onder meer) zijn of haar wensen en behoeften kenbaar te maken in een zorgplanbespreking en te kiezen tussen de verschillende leveringsvormen. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om verantwoorde en doelmatige zorg te leveren en een zorgplanbespreking te houden, een zorgplan op te stellen met cliënt/vertegenwoordiger en deze regelmatig te actualiseren. De zorgplicht van het Zorgkantoor ten aanzien van verzekerden die voor zorg in natura kiezen houdt in dat hij ervoor zorgt dat de verzekerde binnen een redelijke termijn en redelijke afstand de zorg ontvangt waarop hij/zij is verzekerd. Daartoe moet het Zorgkantoor zorgaanbieders contracteren die de zorg namens hem aan de verzekerde zal leveren. [7] De rechtbank kan zich voorstellen dat de wijze waarop eiseres de zinsnede in het indicatiebesluit heeft opgevat
eeninterpretatie/uitleg van die zin kan zijn. Echter, dit betekent niet dat verweerder de zorgplicht heeft geschonden en evenmin dat eiseres niet langer de verantwoordelijkheid heeft om haar wensen en behoeften over de passende zorg aan het Zorgkantoor kenbaar te maken.
16. Gelet op wat hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder de ingangsdatum, voor de toestemming om de passende zorg in de vorm van een VPT te ontvangen, op een eerdere datum dan 19 juni 2020 had moeten bepalen. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
16.
Over het verzoek om schadevergoeding
Op grond van artikel 8:88 van de Awb kan een bestuursrechter een bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van schade als, kort weergegeven, sprake is van een onrechtmatig besluit. Verweerder heeft in onderhavige zaak juist gehandeld en daarom is er dus geen reden voor schadevergoeding. Daar komt bij dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking komen, zoals bijvoorbeeld gemaakte zorgkosten in de periode van 12 maart 2020 tot 19 juni 2020.
Proceskosten
18. De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat verweerder op grond van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb het door eiseres betaalde griffierecht dient te vergoeden. De rechtbank ziet geen grond voor een proceskostenveroordeling, omdat niet gesteld of gebleken is dat eiseres zich heeft laten vertegenwoordigen door een professionele rechtsbijstandverlener. [8]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.Y. Wong, griffier. De beslissing is uitgesproken op 13 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt via publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.6VV: VV Beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging.
2.Dit verpleeghuis is een locatie van de Stichting Amstelring.
3.Een zorgvilla van
4.Pagina 3/6.
5.Bij de keuze voor een PGB vindt de aanvraagprocedure buiten het iWlz-berichtenverkeer om.
6.Kamerstukken II, 2013-2014, 33891, nr. 3, pagina’s 52 en 56.
7.Zie pagina 165 van de MvT.
8.Artikel 1, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.