3.2Bij beschikking van 13 maart 2020 (indicatiebesluit) heeft het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) eiseres met ingang van 12 maart 2020 een indicatie op grond van de Wlz verleend voor het zorgprofiel VV Beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging (VV6).
4. Eiseres heeft in bezwaar aangevoerd dat zij niet bekend is met een aanvraag die door haar of door haar zorgaanbieder is ingediend op grond waarvan verweerder het primaire besluit heeft genomen. Eiseres heeft verweerder verzocht om een kopie van de betrokken stukken te verstrekken. Subsidiair heeft eiseres aangevoerd dat, voor zover er van een aanvraag sprake zou zijn, de ingangsdatum van 26 juli 2020 niet juist is en dat dit
12 maart 2020 hoort te zijn, omdat dit aansluit bij het indicatiebesluit van het CIZ (zie 1.2).
Het bestreden besluit
5. In het bestreden besluit heeft verweerder, met verwijzing naar zijn brief van
12 januari 2021, uitgelegd dat eiseres in de periode van 13 maart 2020 tot 19 juni 2020 zorg in het verpleeghuis [verpleeghuis 1] heeft ontvangen en dat zij vanaf 19 juni 2020 zorg in de vorm van een VPT bij Stepping Stones Home & Care regio Utrecht (SHC) is gaan afnemen. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit, voor zover hier relevant, het volgende vermeld:
“Voor verblijf sturen wij geen beschikking, deze krijgt u alleen als u bijvoorbeeld zorg afneemt middels een vpt. U kunt namelijk verschillende vormen van zorg inkopen met een vpt. De beschikking die u heeft ontvangen hoorde daarom eigenlijk in te gaan op 19 juni 2020. De overgang van verblijf naar VPT mag door de zorgverlener zelf worden aangevraagd en behoeft geen tussenkomst van u of verzekerde. Wel heeft de zorgaanbieder de instemming van verzekerde nodig voor de aanvraag namens haar, hetgeen blijkens de rekenmodule ook aan de orde is in dit geval.”
6. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld en dat hij zijn zorgplicht niet (behoorlijk) is nagekomen. Daarbij stelt eiseres dat zij de in bezwaar gevraagde stukken nog steeds niet heeft ontvangen en dat verweerder vanaf 13 maart 2020 – voor de zorginvulling – contact met haar had moeten opnemen, maar dit ten onrechte niet heeft gedaan. Immers, in het indicatiebesluit staat dat zij niets hoeft te doen en dat het Zorgkantoor of de zorgaanbieder contact met haar zal opnemen voor de invulling van de zorgbehoefte. Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder de ingangsdatum voor de toekenning van de zorg in natura (in de vorm van een VPT) van 26 juli 2020 naar 12 maart 2020 had moeten wijzigen, omdat deze datum aansluit bij het indicatiebesluit. Tot slot heeft eiseres verzocht om een schadevergoeding ter hoogte van € 1.445,-.
7. In het verweerschrift heeft verweerder het zorgtoewijzingsproces beschreven. Verweerder wijst erop dat een betrokkene zijn Wlz-recht pas kan verzilveren als hij/zij een indicatiebesluit heeft ontvangen. Het CIZ stuurt het indicatiebesluit naar het regionale Zorgkantoor met daarin de leveringsvorm (zorg in natura (ZIN) of een persoonsgebonden budget (PGB)) die de verzekerde/geïndiceerde heeft gekozen.
8. In het geval van eiseres is het Zorgkantoor gebleken dat zij op het moment van de indicatiestelling (13 maart 2020) voor de leveringsvorm ZIN had gekozen. De aanvraagprocedure vindt dan plaats in het iWlz-berichtenverkeer dat gericht is op ZIN.De keuze voor ZIN houdt volgens verweerder in dat de verzekerde (eiseres) in gesprek gaat met haar voorkeursaanbieder ( [verpleeghuis 1] ) om een zorgplan met zorgafspraken op te stellen. Vervolgens moet de zorgaanbieder aan het Zorgkantoor doorgeven op welke wijze de verzekerde zijn recht tot gelding wil brengen. Verweerder wijst erop dat het verpleeghuis [verpleeghuis 1] slechts aan het Zorgkantoor heeft doorgegeven dat eiser daar in de periode van
13 maart 2020 tot 19 juni 2020 verblijft, maar niet dat zij de ZIN in de vorm van een VPT tot gelding wilde brengen.
9. Op 19 juni 2020 ontving het zorgkantoor via het iWlz-berichtenverkeer het bericht dat eiseres haar Wlz-recht in ZIN via een VPT tot gelding wilde brengen. Dat bericht was afkomstig van Korian B.V., de zorgaanbieder van eiseres sinds 19 juni 2020. Het primaire besluit is dan ook naar aanleiding van dit bericht/deze melding genomen. Daarbij heeft verweerder aangevoerd dat hij alleen tot financiële vergoeding van de zorg kan overgaan nadat eiseres bij het Zorgkantoor heeft gemeld hoe zij de door haar gekozen ZIN concreet wilt invullen. Die melding, inhoudende dat eiseres de ZIN via een VPT tot gelding wil brengen is niet eerder dan 19 juni 2020 door het zorgkantoor ontvangen, zodat de ingangsdatum terecht op 19 juni 2020 is vastgesteld. Ter zitting heeft verweerder uitgelegd dat er voor de periode van 13 maart 2020 tot 19 juni 2020 geen melding is ontvangen dat eiseres de ZIN via een VPT tot gelding wilt brengen, zodat er voor die periode geen financiële grondslag voor vergoeding van Wlz-zorg bij het Verpleeghuis [verpleeghuis 1] bestaat.
10. Verder heeft verweerder toegelicht dat het Zorgkantoor alleen contact met de verzekerde zal opnemen wanneer hij/zij er voor kiest om zijn Wlz-recht via een PGB te verzilveren. Als de verzekerde voor ZIN kiest, dan neemt de zorgaanbieder contact met hem/haar op om de verdere invulling van die zorg te bespreken. Dit is ook wat er is bedoeld met de zinsnede in het besluit van 13 maart 2020 die eiseres heeft aangehaald:
“ Wat moet u doen: U hoeft niets te doen. Het Zorgkantoor of uw zorgaanbieder neemt contact met u op en kijken samen met u welke Wlz-zorg het beste bij uw wensen, gewoonten en zorgbehoefte past.”
Hiermee heeft het Zorgkantoor bedoeld dat de zorgaanbieder ( [verpleeghuis 1] ) contact met eiseres zou opnemen om de verdere invulling van die zorg te bespreken. Van het schenden van de zorgplicht door het Zorgkantoor is daarom geen sprake, aldus verweerder.
11. Over de gestelde schade heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat deze niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat daarvoor geen wettelijke grondslag bestaat.
Toetsingskader
12. Op grond van artikel 3.3.1, eerste lid, van de Wlz kan de verzekerde die recht heeft op zorg, ervoor kiezen om zijn recht tot gelding te brengen met 1) zorg in natura, bestaande uit zorg met verblijf in een instelling, 2) een volledig pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, onderdeel a, of 3) een modulair pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, onderdeel b, dan wel 4) met een PGB. De verzekerde kan tevens kiezen om zijn recht tot gelding te brengen met een modulair pakket thuis in combinatie met een persoonsgebonden budget.
Artikel 3.3.2, eerste lid, van de Wlz bepaalt dat de Wlz-uitvoerder, op aanvraag van de verzekerde en onverminderd het derde, vierde en achtste lid, zorg in natura laat leveren zonder dat de verzekerde in een instelling verblijft, door middel van:
a. een integraal en volledig pakket thuis, te verlenen door of onder verantwoordelijkheid van één zorgaanbieder, of
b.(…).
Het tweede lid bepaalt dat de verzekerde die zijn recht op zorg tot gelding wil brengen met zorg in natura, zich daartoe tot een zorgaanbieder wendt met wie de Wlz-uitvoerder waarbij hij is ingeschreven tot dat doel een overeenkomst als bedoeld in artikel 4.2.2 heeft gesloten.
13. De rechtbank overweegt dat eiseres al in bezwaar heeft gevraagd op grond waarvan verweerder het primaire besluit heeft genomen en waarom de ingangsdatum op 19 juni 2020 is bepaald. Op die vraag heeft verweerder in het bestreden besluit geen deugdelijk en/of gemotiveerd antwoord gegeven. Dit is eerst in het verweerschrift gebeurd. Gelet daarop kleeft aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet evenwel aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren, omdat niet aannemelijk is dat eiseres door het gebrek in de motivering van het bestreden besluit is benadeeld. Daarvoor is het volgende redengevend.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de uitdraai van het iWlz-berichtenverkeer (productie 15) die bij het verweerschrift is overgelegd, toereikend heeft gemotiveerd op grond waarvan hij het primaire besluit heeft genomen en waarom de ingangsdatum op 19 juni 2020 is bepaald. Uit productie 15 blijkt, zoals verweerder ook heeft aangevoerd, dat op 19 juni 2020 een bericht van Korian B.V. is ontvangen met de melding dat eiseres voor de leveringsvorm VPT heeft gekozen en dat dit betrekking heeft op de periode 19 juni 2020 tot en met 25 juli 2020 en voor de periode vanaf 26 juli 2020 (zonder einddatum).
15. De stelling van eiseres dat verweerder de zorgplicht heeft geschonden, omdat het Zorgkantoor vanaf 13 maart 2020 geen contact met haar heeft opgenomen, volgt de rechtbank niet. De rechtbank vindt hiervoor steun in de Memorie van Toelichtingwaarin, voor zover hier relevant, het volgende is opgenomen: