4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 2
Het Openbaar Ministerie heeft ervoor gekozen verdachte onder feit 2 te vervolgen op grond van het op 1 juli 2016 in werking getreden artikel 326d van het Wetboek van Strafrecht. Bij de uitleg van de ter zake in de tenlastelegging opgenomen delictsomschrijving betrekt de rechtbank de bedoeling die de wetgever met de invoering van dit artikel heeft gehad. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de achtergrond van de in artikel 326d van het Wetboek van Strafrecht opgenomen strafbaarstelling is gelegen in de wens de geconstateerde toename van acquisitiefraude te verminderen. Onder acquisitiefraude wordt verstaan ‘misleidende handelspraktijken tussen organisaties, waarbij bepaalde verkooptechnieken worden gebruikt gericht op het winnen van vertrouwen en het wekken van verwachtingen teneinde de ander te bewegen tot het aangaan van een overeenkomst, waarbij de tegenprestatie niet of nauwelijks naar behoren wordt geleverd’ (
Kamerstukken II2013-2014, 33 712, nr. 6, p. 1-3). Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijke handelspraktijk in dit geval geen sprake en valt het handelen van verdachte niet onder het bereik van de onderhavige strafbepaling.
Tegen de achtergrond van het vorenstaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van hetgeen onder feit 2 aan hem ten laste is gelegd.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1
De verklaring van verdachte ter terechtzitting:
Het klopt dat ik goederen en diensten voor mijn eigen woning heb weggeschreven op andere projecten. Dit was een soort compensatie voor de overuren die ik maakte. Ik bepaalde zelf op welke projecten ik de goederen wegschreef. Dit waren projecten die goed liepen, en met een vooraf vastgestelde aanneemsom. De opdrachtgevers van die projecten hebben daar dus niet voor betaald. [benadeelde] heeft daardoor wel verlies geleden, in de zin dat er minder winst werd gemaakt. Er werd niet bijgehouden hoeveel overuren ik maakte. Ik heb dat zelf ook niet bijgehouden. Met het wegschrijven op andere projecten heb ik ongeveer een jaarinkomen (€ 55.000,-) aan overuren gecompenseerd. Ik zag het ook als een soort winstuitkering en een gunst. Ik heb aan leveranciers gevraagd om onjuiste facturen op te maken. Dat had ik niet moeten doen. Het klopt dat ik in het gesprek met [recherchebureau] heb gezegd dat het niet proper is wat ik heb gedaan, en dat ik diefstal heb gepleegd. Ik heb de vaststellingsovereenkomst inclusief de schuldbekentenis getekend omdat ik ervan af wilde zijn. Ik heb dit toen ook besproken met mijn arbeidsrechtadvocaat. Ik heb mij niet verzet tegen het aan mij gegeven ontslag op staande voet.
Een proces-verbaal van aangifte:
“Ik ben eigenaar van [benadeelde] . (…) Op 1 april 2016 was bij ons een nieuwe projectleider in dienst gekomen. Zijn naam is [verdachte] ,(…) Ergens in april 2018 is [verdachte] een project aan zijn eigen privé woning gestart. Hij heeft ons toen gevraagd of hij daarvoor een projectnummer van ons kon krijgen zodat hij de materialen via ons bedrijf kon bestellen. Wij hebben hem hiervoor toestemming gegeven. De materialen worden dan op naam van de zaak besteld en worden dan achteraf bij de persoon gedeclareerd. (…)
Op een zeker moment, ongeveer eind november 2018, werd er een ketel geleverd op een projectadres. Wij kregen bericht van de voorman van die locatie dat er een verkeerde ketel geleverd was. Wij zijn dit gaan navragen bij [verdachte] omdat hij die ketel had besteld. (…) Later kregen we een factuur van een transporteur waaruit bleek dat er iets was opgehaald op het projectadres en afgeleverd bij het woon adres van [verdachte] op de [adres] te [adres] . (…) Uiteindelijk is toen gebleken dat hij meerdere materialen voor het project van zijn eigen woning heeft besteld op de projectnummers van andere projecten. (…)
Daarna (…) hebben wij een bedrijfsrecherchebureau ingeschakeld om onderzoek te doen, dit was recherchebureau [recherchebureau] . Na zijn vakantie, op 2 september 2019, zijn de rechercheurs van [recherchebureau] met [verdachte] in gesprek gegaan. Aan [verdachte] is nooit toestemming gegeven om de materialen en onderaannemers te gebruiken voor zijn eigen privé project aan zijn woning en de kosten daarvan weg te schrijven op projecten van ons bedrijf.”
Een door verdachte ondertekend verslag van het gesprek met medewerkers van [recherchebureau]:
“De uren van het dak waren niet zoveel werk en de materialen voor het dak en de gevel is via [benadeelde] gegaan. Die kosten hiervan zijn via een ander project geboekt. Nee, niet geboekt op het project van mijn eigen woning maar op een zakelijk project van [benadeelde] . Ja, het klopt dat men er niet naast zat toen me mij vrijdag voor de bouwvak informeerde over de fraude. (…) Ik heb de facturen op twee projecten van [benadeelde] verschreven. (…)”
Timmerbedrijf [timmerbedrijf] (…) Hij heeft de kap, de eiken binten gemaakt. Hij zal ook zijn uren hebben verschreven. (…) Ja, ik heb de projectnummers doorgegeven aan de ZZP’ers. Dat hebben zij niet zelf bedacht. (…)
Ja, mijn cv-ketel is besteld en betaald op het project [project 1] . (…)De kozijnen kwamen van Stijl kozijnen. Deze heb ik verschreven op een project van [benadeelde] . (…)
De binnendeuren voor mijn woning zijn besteld bij Van Houwelingen. Deze zijn geboekt, dus door mij verschreven, op de [straat] te [woonplaats] .(…) Wat ik gedaan heb? Dat is niet proper. Ja, ik heb diefstal gepleegd.”
Een onderzoeksrapport van [recherchebureau]:
“Bevindingen uit de gesprekken met medewerkers en leveranciers [benadeelde]
(…)
de heer [C] (…) deelde onder meer mee dat hij:
- de dagelijkse leiding had over het project [project 1] ;
- gezien heeft dat op het project een cv-ketel en convectoren zijn ‘besteld en geleverd voor de heer [verdachte] . De koerier heeft tegen de heer [C] gezegd dat hij de cv-ketel en de convectoren in [woonplaats] , de woonplaats van de heer [verdachte] , moest afleveren;
(…)
de heer [D] (…) deelde onder meer mee dat hij:
(…)
- heeft geconstateerd dat op het project [project 2] , een project van de heer [verdachte] , Trespa platen zijn geboekt die niet voor het project bestemd zijn en niet in het project verwerkt zijn.
(…)
de heer [E] (…) heeft op verzoek van de heer [verdachte] op diens woning dakbedekking aangebracht (…) en dakgoten hersteld (…). De facturen diende de heer [E] , op verzoek van de heer [verdachte] , te factureren aan [benadeelde] onder vermelding van (…) een zakelijk projectnummer van [benadeelde]”
Een door verdachte ondertekende schuldbekentenis/vaststellingsovereenkomst:
“ [verdachte] heeft zich door het (ver)schrijven van materialen en diensten voor zijn eigen woning op zakelijke projecten van [benadeelde] € 54.707,52 toegeëigend, op onrechtmatige wijze.”
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht op grond van de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair aan hem ten laste gelegde, en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij goederen voor zijn woning heeft besteld en weggeschreven op andere projectnummers van zijn werkgever [benadeelde] , dan op het projectnummer dat [benadeelde] hem had toegewezen ten behoeve van de verbouwing van zijn eigen woning. Dit had tot gevolg dat deze goederen niet aan hem zouden worden door gefactureerd door [benadeelde] . Verdachte heeft gesteld dat dit wegschrijven op andere projectnummers gebeurde met instemming en op initiatief van [benadeelde] ter compensatie van door hem in de drie voorgaande jaren gemaakte overuren. Voor deze stellingname biedt het dossier echter geen aanknopingspunten. Integendeel, uit de aangifte van [benadeelde] blijkt juist dat het wegschrijven op andere projectnummers gebeurde zonder medeweten en toestemming van [benadeelde] . De verklaring van verdachte geeft de rechtbank geen aanleiding aan de juistheid van deze aangifte te twijfelen.
De rechtbank acht niet geloofwaardig dat, zoals verdachte stelt, het wegschrijven van goederen en diensten op andere projectnummers verband zou houden met een afspraak met [benadeelde] omtrent de compensatie van overuren. [benadeelde] hanteerde blijkens de verklaring van verdachte ter zitting een ‘tijd voor tijd-systeem’, waarbij overuren niet werden bijgehouden en niet werden uitbetaald. Er is door verdachte geen logische verklaring gegeven waarom [benadeelde] , in afwijking van dit systeem, na een jarenlang dienstverband, mondeling met verdachte zou zijn overeengekomen dat hij - ongelimiteerd - bedragen zou mogen wegschrijven op andere projecten, zonder dat verdachte deze bedragen hoefde te administreren of te rapporteren aan zijn werkgever. Bovendien is verdachte pas na het afleggen van een verklaring bij [recherchebureau] - waarin hij diefstal heeft bekend - met dit scenario is gekomen en heeft hij wisselend verklaard over de reden waarom zijn werkgever hem deze bedragen zou hebben toegekend: als compensatie voor overuren, als gunst of als winststuitkering. Ook de hoogte van het door verdachte langs deze weg verkregen bedrag (een jaarsalaris) maakt de lezing van verdachte ongeloofwaardig.
Aan de geloofwaardigheid van de verklaring doet voorts nog afbreuk dat verdachte – nadat hij door de politie ter zake was verhoord, en hij met zijn arbeidsrechtadvocaat overleg had gehad – een vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend, waarin hij heeft verklaard dat hij op onrechtmatige wijze materialen en diensten voor zijn eigen woning op zakelijke projecten van [benadeelde] heeft verschreven.
Door de goederen op andere projectnummers te boeken dan afgesproken, zijn deze goederen niet aan verdachte doorgefactureerd. De rechtbank concludeert dat verdachte zich de goederen wederrechtelijk heeft toegeëigend.