ECLI:NL:RBMNE:2021:303

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 februari 2021
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
16-040404-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor acquisitiefraude en veroordeling tot taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf voor verduistering

Op 1 februari 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verduistering en acquisitiefraude. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van acquisitiefraude, omdat er geen sprake was van misleidende handelspraktijken zoals bedoeld in artikel 326d van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank oordeelde dat het handelen van de verdachte niet onder de strafbepaling viel, aangezien de wetgever met de invoering van dit artikel de toename van acquisitiefraude wilde bestrijden. De verdachte was echter wel schuldig aan verduistering, meermalen gepleegd, in de periode van 1 april 2018 tot en met 2 september 2019. Hij had goederen, waaronder een cv-ketel en bouwmaterialen, die toebehoorden aan zijn werkgever, wederrechtelijk toegeëigend door deze op andere projectnummers te boeken. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig, vooral omdat hij had erkend dat hij onjuiste facturen had laten opmaken en dat hij de goederen voor zijn eigen woning had besteld. De rechtbank legde een taakstraf van 150 uren op, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaar. De benadeelde partij, [benadeelde] B.V., werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de rechtbank vond dat de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. De rechtbank benadrukte het belang van vertrouwen in medewerkers, vooral in een verantwoordelijke rol zoals die van projectleider, en rekende het de verdachte zwaar aan dat hij dit vertrouwen had beschaamd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-040404-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 februari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1978] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 januari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C. Goedegebuure en van hetgeen verdachte en mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort, naar voren hebben gebracht. Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door [A] namens de benadeelde partij [benadeelde] B.V. naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
Primair
in de periode van 1 april 2018 tot en met 2 september 2019 te Bunnik en/of Doornspijk een cv-ketel, convectoren, kozijnen en bouwmaterialen toebehorende aan [benadeelde] die hij uit hoofde van zijn dienstbetrekking onder zich had, heeft verduisterd;
Dit feit is subsidiair ten laste gelegd als diefstal van voornoemde goederen.
Feit 2
in de periode van 1 april 2018 tot en met 2 september 2019 te Bunnik en/of Doornspijk acquisitiefraude heeft gepleegd door (onder)aannemers te benaderen om werkzaamheden aan zijn huis te verrichten terwijl hij hen bewoog facturen onder vermelding van een onjuist projectnummer naar [benadeelde] te sturen teneinde [benadeelde] te bewegen tot het betalen van deze facturen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft conform haar pleitnota vrijspraak bepleit van beide ten laste gelegde feiten. In dat verband heeft zij onder meer aangevoerd dat verdachte de toestemming van zijn voormalig werkgever had om goederen en diensten voor zijn eigen woning weg te schrijven op projectnummers van die werkgever, zodat van een wederrechtelijke toe-eigening geen sprake is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 2
Het Openbaar Ministerie heeft ervoor gekozen verdachte onder feit 2 te vervolgen op grond van het op 1 juli 2016 in werking getreden artikel 326d van het Wetboek van Strafrecht. Bij de uitleg van de ter zake in de tenlastelegging opgenomen delictsomschrijving betrekt de rechtbank de bedoeling die de wetgever met de invoering van dit artikel heeft gehad. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de achtergrond van de in artikel 326d van het Wetboek van Strafrecht opgenomen strafbaarstelling is gelegen in de wens de geconstateerde toename van acquisitiefraude te verminderen. Onder acquisitiefraude wordt verstaan ‘misleidende handelspraktijken tussen organisaties, waarbij bepaalde verkooptechnieken worden gebruikt gericht op het winnen van vertrouwen en het wekken van verwachtingen teneinde de ander te bewegen tot het aangaan van een overeenkomst, waarbij de tegenprestatie niet of nauwelijks naar behoren wordt geleverd’ (
Kamerstukken II2013-2014, 33 712, nr. 6, p. 1-3). Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijke handelspraktijk in dit geval geen sprake en valt het handelen van verdachte niet onder het bereik van de onderhavige strafbepaling.
Tegen de achtergrond van het vorenstaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van hetgeen onder feit 2 aan hem ten laste is gelegd.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 [1]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting:
Het klopt dat ik goederen en diensten voor mijn eigen woning heb weggeschreven op andere projecten. Dit was een soort compensatie voor de overuren die ik maakte. Ik bepaalde zelf op welke projecten ik de goederen wegschreef. Dit waren projecten die goed liepen, en met een vooraf vastgestelde aanneemsom. De opdrachtgevers van die projecten hebben daar dus niet voor betaald. [benadeelde] heeft daardoor wel verlies geleden, in de zin dat er minder winst werd gemaakt. Er werd niet bijgehouden hoeveel overuren ik maakte. Ik heb dat zelf ook niet bijgehouden. Met het wegschrijven op andere projecten heb ik ongeveer een jaarinkomen (€ 55.000,-) aan overuren gecompenseerd. Ik zag het ook als een soort winstuitkering en een gunst. Ik heb aan leveranciers gevraagd om onjuiste facturen op te maken. Dat had ik niet moeten doen. Het klopt dat ik in het gesprek met [recherchebureau] heb gezegd dat het niet proper is wat ik heb gedaan, en dat ik diefstal heb gepleegd. Ik heb de vaststellingsovereenkomst inclusief de schuldbekentenis getekend omdat ik ervan af wilde zijn. Ik heb dit toen ook besproken met mijn arbeidsrechtadvocaat. Ik heb mij niet verzet tegen het aan mij gegeven ontslag op staande voet.
Een proces-verbaal van aangifte:
“Ik ben eigenaar van [benadeelde] . (…) Op 1 april 2016 was bij ons een nieuwe projectleider in dienst gekomen. Zijn naam is [verdachte] , [2] (…) Ergens in april 2018 is [verdachte] een project aan zijn eigen privé woning gestart. Hij heeft ons toen gevraagd of hij daarvoor een projectnummer van ons kon krijgen zodat hij de materialen via ons bedrijf kon bestellen. Wij hebben hem hiervoor toestemming gegeven. De materialen worden dan op naam van de zaak besteld en worden dan achteraf bij de persoon gedeclareerd. (…)
Op een zeker moment, ongeveer eind november 2018, werd er een ketel geleverd op een projectadres. Wij kregen bericht van de voorman van die locatie dat er een verkeerde ketel geleverd was. Wij zijn dit gaan navragen bij [verdachte] omdat hij die ketel had besteld. (…) Later kregen we een factuur van een transporteur waaruit bleek dat er iets was opgehaald op het projectadres en afgeleverd bij het woon adres van [verdachte] op de [adres] te [adres] . (…) Uiteindelijk is toen gebleken dat hij meerdere materialen voor het project van zijn eigen woning heeft besteld op de projectnummers van andere projecten. (…)
Daarna (…) hebben wij een bedrijfsrecherchebureau ingeschakeld om onderzoek te doen, dit was recherchebureau [recherchebureau] . Na zijn vakantie, op 2 september 2019, zijn de rechercheurs van [recherchebureau] met [verdachte] in gesprek gegaan. Aan [verdachte] is nooit toestemming gegeven om de materialen en onderaannemers te gebruiken voor zijn eigen privé project aan zijn woning en de kosten daarvan weg te schrijven op projecten van ons bedrijf. [3]
Een door verdachte ondertekend verslag van het gesprek met medewerkers van [recherchebureau]:
“De uren van het dak waren niet zoveel werk en de materialen voor het dak en de gevel is via [benadeelde] gegaan. Die kosten hiervan zijn via een ander project geboekt. Nee, niet geboekt op het project van mijn eigen woning maar op een zakelijk project van [benadeelde] . Ja, het klopt dat men er niet naast zat toen me mij vrijdag voor de bouwvak informeerde over de fraude. (…) Ik heb de facturen op twee projecten van [benadeelde] verschreven. (…)”
Timmerbedrijf [timmerbedrijf] (…) Hij heeft de kap, de eiken binten gemaakt. Hij zal ook zijn uren hebben verschreven. (…) Ja, ik heb de projectnummers doorgegeven aan de ZZP’ers. Dat hebben zij niet zelf bedacht. (…)
Ja, mijn cv-ketel is besteld en betaald op het project [project 1] . (…) [4] De kozijnen kwamen van Stijl kozijnen. Deze heb ik verschreven op een project van [benadeelde] . (…)
De binnendeuren voor mijn woning zijn besteld bij Van Houwelingen. Deze zijn geboekt, dus door mij verschreven, op de [straat] te [woonplaats] . [5] (…) Wat ik gedaan heb? Dat is niet proper. Ja, ik heb diefstal gepleegd. [6]
Een onderzoeksrapport van [recherchebureau]:
“Bevindingen uit de gesprekken met medewerkers en leveranciers [benadeelde]
(…)
de heer [C] (…) deelde onder meer mee dat hij:
- de dagelijkse leiding had over het project [project 1] ;
- gezien heeft dat op het project een cv-ketel en convectoren zijn ‘besteld en geleverd voor de heer [verdachte] . De koerier heeft tegen de heer [C] gezegd dat hij de cv-ketel en de convectoren in [woonplaats] , de woonplaats van de heer [verdachte] , moest afleveren; [7]
(…)
de heer [D] (…) deelde onder meer mee dat hij:
(…)
- heeft geconstateerd dat op het project [project 2] , een project van de heer [verdachte] , Trespa platen zijn geboekt die niet voor het project bestemd zijn en niet in het project verwerkt zijn. [8]
(…)
de heer [E] (…) heeft op verzoek van de heer [verdachte] op diens woning dakbedekking aangebracht (…) en dakgoten hersteld (…). De facturen diende de heer [E] , op verzoek van de heer [verdachte] , te factureren aan [benadeelde] onder vermelding van (…) een zakelijk projectnummer van [benadeelde] [9]
Een door verdachte ondertekende schuldbekentenis/vaststellingsovereenkomst:
“ [verdachte] heeft zich door het (ver)schrijven van materialen en diensten voor zijn eigen woning op zakelijke projecten van [benadeelde] € 54.707,52 toegeëigend, op onrechtmatige wijze. [10]
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht op grond van de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair aan hem ten laste gelegde, en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij goederen voor zijn woning heeft besteld en weggeschreven op andere projectnummers van zijn werkgever [benadeelde] , dan op het projectnummer dat [benadeelde] hem had toegewezen ten behoeve van de verbouwing van zijn eigen woning. Dit had tot gevolg dat deze goederen niet aan hem zouden worden door gefactureerd door [benadeelde] . Verdachte heeft gesteld dat dit wegschrijven op andere projectnummers gebeurde met instemming en op initiatief van [benadeelde] ter compensatie van door hem in de drie voorgaande jaren gemaakte overuren. Voor deze stellingname biedt het dossier echter geen aanknopingspunten. Integendeel, uit de aangifte van [benadeelde] blijkt juist dat het wegschrijven op andere projectnummers gebeurde zonder medeweten en toestemming van [benadeelde] . De verklaring van verdachte geeft de rechtbank geen aanleiding aan de juistheid van deze aangifte te twijfelen.
De rechtbank acht niet geloofwaardig dat, zoals verdachte stelt, het wegschrijven van goederen en diensten op andere projectnummers verband zou houden met een afspraak met [benadeelde] omtrent de compensatie van overuren. [benadeelde] hanteerde blijkens de verklaring van verdachte ter zitting een ‘tijd voor tijd-systeem’, waarbij overuren niet werden bijgehouden en niet werden uitbetaald. Er is door verdachte geen logische verklaring gegeven waarom [benadeelde] , in afwijking van dit systeem, na een jarenlang dienstverband, mondeling met verdachte zou zijn overeengekomen dat hij - ongelimiteerd - bedragen zou mogen wegschrijven op andere projecten, zonder dat verdachte deze bedragen hoefde te administreren of te rapporteren aan zijn werkgever. Bovendien is verdachte pas na het afleggen van een verklaring bij [recherchebureau] - waarin hij diefstal heeft bekend - met dit scenario is gekomen en heeft hij wisselend verklaard over de reden waarom zijn werkgever hem deze bedragen zou hebben toegekend: als compensatie voor overuren, als gunst of als winststuitkering. Ook de hoogte van het door verdachte langs deze weg verkregen bedrag (een jaarsalaris) maakt de lezing van verdachte ongeloofwaardig.
Aan de geloofwaardigheid van de verklaring doet voorts nog afbreuk dat verdachte – nadat hij door de politie ter zake was verhoord, en hij met zijn arbeidsrechtadvocaat overleg had gehad – een vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend, waarin hij heeft verklaard dat hij op onrechtmatige wijze materialen en diensten voor zijn eigen woning op zakelijke projecten van [benadeelde] heeft verschreven.
Door de goederen op andere projectnummers te boeken dan afgesproken, zijn deze goederen niet aan verdachte doorgefactureerd. De rechtbank concludeert dat verdachte zich de goederen wederrechtelijk heeft toegeëigend.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1, primair
op meer tijdstippen in de periode van 1 april 2018 tot en met 2 september 2019 te Bunnik en/of Doornspijk, in elk geval in Nederland, opzettelijk een cv-ketel en convectoren en kozijnen en bouwmaterialen, toebehorende aan [benadeelde] , en welke goederen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als
projectleider, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
feit 1, primair,
verduistering, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een taakstraf van 180 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om in het geval van een bewezenverklaring in de strafmaat rekening te houden met de financiële afdracht van ongeveer € 120.000,- die verdachte inmiddels aan [benadeelde] zou hebben gedaan, terwijl de waarde van de materialen en het verrichte werk volgens de verdachte neerkomt op een bedrag van ongeveer € 60.000,-. Verder verzoekt de rechtbank om bij een eventuele veroordeling rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte ‘first offender’ is, en de omstandigheid dat verdachte ten gevolge van de onderhavige procedure is ingestort en onder behandeling is van de GGZ.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich over een langere periode schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking. Dit strafbare handelen van verdachte is pas gestopt nadat dit toevalligerwijze aan het licht kwam, verdachte hiermee werd geconfronteerd, en hij vervolgens op staande voet is ontslagen. Verdachte had als projectleider een verantwoordelijke rol binnen het bouwbedrijf waar hij werkzaam was. Op grond van zijn positie had hij ook bepaalde bevoegdheden, zoals het plaatsen van bestellingen bij leveranciers en het aansturen van (onder)aannemers. Een werkgever als [benadeelde] moet onvoorwaardelijk kunnen vertrouwen op zijn medewerkers en zeker wanneer de betreffende medewerker, zoals verdachte, de verantwoordelijkheid draagt van projectleider en aan die functie verbonden vergaande bevoegdheden geniet. Verdachte heeft deze bevoegdheden voor privédoeleinden misbruikt en daarmee het vertrouwen dat het bedrijf in hem mocht stellen ernstig beschaamd. Hij heeft hiermee zijn werkgever bovendien financieel nadeel toegebracht. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Daarbij veroorzaken dit soort feiten verontwaardiging in de maatschappij.
De persoon van de verdachte
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie (strafblad) van 15 december 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit.
Strafkader
Om eraan bij te dragen dat in dezelfde soort zaken een zelfde soort straf wordt opgelegd, heeft het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor verschillende strafbare feiten landelijke uitgangspunten (oriëntatiepunten genoemd) uitgewerkt. Hierin wordt voor een fraudedelict met een benadelingsbedrag van € 10.000,- tot € 70.000,- een gevangenisstraf van twee tot vijf maanden of een taakstraf als oriëntatiepunt gegeven. De rechtbank neemt deze oriëntatiepunten als uitgangspunt en houdt voorts rekening met de straffen die voor dit soort feiten in soortgelijke situaties worden opgelegd.
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit, en ter voorkoming van recidive, zal de rechtbank naast een taakstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Conclusie
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van 2 jaren in combinatie met een (onvoorwaardelijke) taakstraf voor de duur van 150 uren passend en geboden is.

9.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde] B.V. heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert betaling van een bedrag van € 11.169,87. Dit bedrag ziet op materiële schade, bestaande uit € 6.808,50 aan gemaakte juridische kosten en € 4.361,37 aan gemaakte interne kosten (inzet en uren), ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten. De heer [A] , controller bij [benadeelde] B.V., heeft de vordering op de zitting namens de benadeelde partij nader toegelicht.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 2.012,46.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, gelet op de door de verdediging bepleite vrijspraak. Ook voor het geval dat de rechtbank zou komen tot een veroordeling heeft de verdediging verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, nu de benadeelde partij haar schade reeds vergoed heeft gekregen via de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst. In dit verband heeft de verdediging subsidiair aangevoerd dat niet eenvoudig is te beoordelen of, en zo ja welke, posten nog voor vergoeding in aanmerking komen, gelet op die vaststellingsovereenkomst.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
In de tussen partijen overeengekomen vaststellingsovereenkomst staat dat [benadeelde] de juridische kosten en de tijd die intern is besteed voor haar rekening neemt. Ter zitting heeft de heer De Bie toegelicht dat de vordering ook ziet op kosten die bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst niet voorzien waren.
De verdediging heeft een e-mail van 20 december 2019 overgelegd van mr. Hulstijn-Botter, advocaat van de benadeelde partij, gericht aan mr. Van den Kieboom, de arbeidsrechtadvocaat van verdachte, met daarin (onder meer) de volgende passage:
“Naar aanleiding van ons telefonisch overleg van gistermiddag en uw onderstaande e-mail, bevestig ik hiermee dat cliënte akkoord gaat met de onderstaande aanvulling op artikel 11 van de schuldbekentenis/vaststellingsovereenkomst. Cliënte gaat akkoord met finale kwijting, na betaling door uw cliënt van het volledige bedrag (zoals genoemd in artikel 6 van de schuldbekentenis/vaststellingsovereenkomst), (…)”
Verdachte heeft de vaststellingsovereenkomst eerst na deze e-mail, op 23 december 2019, ondertekend.
Gelet op de inhoud van de vaststellingsovereenkomst en de correspondentie over de finale kwijting, is nader onderzoek nodig naar de vraag of [benadeelde] voor de gevorderde kostenposten nog een vordering op verdachte heeft. Dit onderzoek levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafproces op. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen die vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde bewezen zoals hierboven in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 1 (een) maand;
- bepaalt dat de gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- bepaalt dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 150 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 75 dagen hechtenis;
Benadeelde partij
- verklaart
[benadeelde] B.V.niet-ontvankelijk in haar vordering;
- veroordeelt [benadeelde] B.V. in de proceskosten van verdachte, voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen deze vordering, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. den Besten voorzitter, en mrs. H.E. Spruit en E. Slager, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.A. de Poot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 februari 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 april 2018 tot en met 2 september 2019 te Bunnik en/of Doornspijk, in elk geval in Nederland opzettelijk een cvketel en/of een of meer convectoren en/of een of meer kozijnen en/of een of meer bouwmaterialen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehoorde aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als projectleider, elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
( art 321 Wetboek van Strafrecht, art 322 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 april 2018 tot en met 2 september 2019 te Bunnik en/of Doornspijk, in elk geval in Nederland een cv-ketel en/of een of meer convectoren en/of een of meer kozijnen en/of een of meer bouwmaterialen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 april 2018 tot en met 2 september 2019 te Bunnik en/of Doornspijk, in elk geval in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen enige bedrieglijke handeling heeft gepleegd tot misleiding, te weten
- dat hij een of meer (onder)aannemers heeft benaderd om werkzaamheden te verrichten aan de verbouwing van zijn (verdachtes) huis, terwijl hij voornoemde onderaannemers heeft bewogen de facturen voor geleverd werk en/of loonkosten en/of manuren onder vermelding van een (ander, althans onjuist) projectnummer naar [benadeelde] te sturen, teneinde een ander die handelde in de uitoefening van een beroep, bedrijf en/of organisatie, te weten [benadeelde] te bewegen tot het doen van een betaling, te weten:
- het betalen van voornoemde facturen;
( art 326d Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 23 december 2019, genummerd PL0900-2019272614, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 83. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte door [aangever] , namens [benadeelde] , pagina 5.
3.Een proces-verbaal van aangifte door [aangever] , namens [benadeelde] , pagina 6.
4.Een gespreksverslag van het gesprek op 2 september 2019 tussen verdachte en medewerkers van [recherchebureau] , pagina 12.
5.Een gespreksverslag van het gesprek op 2 september 2019 tussen verdachte en medewerkers van [recherchebureau] , pagina 13.
6.Een gespreksverslag van het gesprek op 2 september 2019 tussen verdachte en medewerkers van [recherchebureau] , pagina 14.
7.Een onderzoeksrapport van [recherchebureau] van 18 oktober 2019, opgemaakt door [F] , Teamleider Fraude & Integriteit, pagina 24.
8.Een onderzoeksrapport van [recherchebureau] van 18 oktober 2019, opgemaakt door [F] , Teamleider Fraude & Integriteit, pagina 25.
9.Een onderzoeksrapport van [recherchebureau] van 18 oktober 2019, opgemaakt door [F] , Teamleider Fraude & Integriteit, pagina 26.
10.Een schuldbekentenis/vaststellingsovereenkomst, door verdachte ondertekend op 23 december 2019, pagina 80.