ECLI:NL:RBMNE:2021:3029

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
524484 / HA RK 21-168
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze wrakingszaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, hebben verzoekers op 6 juli 2021 een voorwaardelijk verzoek tot wraking ingediend tegen mr. K. de Meulder, de behandelend rechter in twee bestuursrechtelijke zaken. De verzoekers voerden aan dat de rechter vooringenomen was, onder andere door druk van de wederpartijen en het machtsvertoon van hun gemachtigden. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 9 juli 2021, maar zowel verzoekers als de rechter waren niet aanwezig. De rechter had eerder bepaald dat hij op 14 juli 2021 uitspraak zou doen in de hoofdzaken, wat verzoekers als een reden voor wraking aanvoerden.

De wrakingskamer heeft de gronden van verzoekers beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer stelde vast dat de aangevoerde gronden onvoldoende feitelijke basis hadden en dat de rechter voldoende informatie had om een uitspraak te doen. De beslissing om op 14 juli uitspraak te doen werd als een procedurele beslissing beschouwd, die op zichzelf geen grond voor wraking vormde. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. De procedures in de hoofdzaken dienen voortgezet te worden in de stand waarin zij zich bevonden op het moment van de schorsing.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 524484 / HA RK 21-168
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 12 juli 2021
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:

1.[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de brief van 6 juli 2021 van verzoekers aan de rechtbank inhoudende een voorwaardelijk verzoek tot wraking gericht tegen mr. De Meulder
- de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van mr. De Meulder
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van de hoofdzaken.
1.2.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is bepaald op vrijdag 9 juli 2021 om 14:15 uur. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] de wrakingskamer gevraagd of de zitting via Skype kon plaatsvinden. Omdat dat technisch niet mogelijk bleek, is dit verzoek afgewezen. [verzoeker] is hierover telefonisch ingelicht. Zowel verzoekers als mr. De Meulder hebben laten weten niet aanwezig te zullen zijn bij de mondelinge behandeling. Na uitroepen van de zaak is niemand verschenen.
1.3.
Omdat de rechter op 5 juli 2021 heeft bepaald dat hij op woensdag 14 juli 2021 in ieder geval uitspraak zal doen in de zaak betreffende het verzoek om een voorlopige voorziening (UTR 21/2407) en mogelijk dan tevens uitspraak zal doen naar aanleiding van het ingestelde beroep (UTR 21/2392) is de uitspraak op het wrakingsverzoek bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het voorwaardelijk verzoek tot wraking is gericht tegen mr. K. de Meulder als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaken met het zaaknummers UTR 21/2407 en UTR 21/2392 (de hoofdzaken) tussen verzoekers als verzoekende partij en het college van burgemeester en wethouders van Almere, als verwerende partij en [naam] B.V. als derde partij. In deze zaken heeft op 5 juli 2021 een mondelinge behandeling plaatsgevonden ten overstaan van de rechter.
2.2.
In hun brief van 6 juli 2021 aan de rechtbank verzoeken verzoekers de rechter om niet al op woensdag 14 juli 2021 uitspraak te doen, en verzoeken zij om een nieuwe mondelinge behandeling van hun zaken door een meervoudige kamer, waarvan, zo begrijpt de wrakingskamer, de rechter geen deel uitmaakt. Daarbij delen zij mee dat zij de rechter wraken als deze verzoeken worden afgewezen. De brief van verzoekers van 6 juli 2021 bevat een aantal bezwaren, waarvan slechts een gedeelte betrekking heeft op de rechter. De wrakingskamer leidt uit de brief de volgende gronden voor het verzoek tot wraking af:
  • tijdens en aan het einde van de zitting bleek verzoekers dat de rechter beïnvloed werd door het machtsvertoon van de gemachtigden van de wederpartijen en dat de rechter zich onder druk liet zetten door te bepalen dat hij op woensdag 14 juli 2021 uitspraak zal doen;
  • dat de rechter deed voorkomen alsof alleen verzoekers zich tegen het project van de wederpartijen verzetten, terwijl uit door verzoekers overgelegd bewijsmateriaal blijkt dat zij een grote groep burgers representeren;
  • de rechter één van de beroepsgronden, te weten ‘Handhaving’ ten onrechte buiten het bereik van de beoordeling heeft geplaatst;
  • de rechter kende de Wet op de drones niet;
  • dat de rechter verschillende punten – waaronder de omstandigheid dat verzoekster sub 1 vanuit haar appartement zicht heeft op de kabelbaan – niet heeft meegenomen in de zaak.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie stelt hij zich op het standpunt dat hij voldoende informatie heeft om uitspraak te kunnen doen in deze zaak, en dat alle partijen de gelegenheid hebben gehad om hun standpunten op de zitting toe te lichten. Met de ongelijkheid tussen verzoekers enerzijds en de wederpartijen anderzijds stelt de rechter rekening te hebben gehouden bij het voeren van de regie op de zitting. Hieruit kan volgens de rechter geen vooringenomenheid worden afgeleid. De rechter wijst erop dat de Awb de mogelijkheid niet kent dat een verzoek om een voorlopige voorziening door een meervoudige kamer behandeld wordt. Daarnaast zal hij nog beslissen of hij tegelijkertijd met zijn beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening ook op het beroep zal beslissen. Dat zou niet het geval kunnen zijn, indien hij tot het oordeel komt dat een meervoudige kamer het beroep moet behandelen. De rechter heeft bepaald dat hij uitspraak zal doen op 14 juli 2021, omdat spoedeisend belang bestaat bij een beslissing van de voorzieningenrechter.

3.De beoordeling

3.1.
Verzoekers hebben een voorwaardelijk verzoek tot wraking ingediend. Bij brief van 8 juli 2021 heeft de rechter verzoekers meegedeeld dat hij de behandeling van de zaken voortzet, dat hij zijn beslissing zal geven op 14 juli 2021 en dat er daarvoor geen nieuwe zitting komt met meerdere rechters. De wrakingskamer stelt vast dat hiermee de voorwaarden verbonden aan het wrakingsverzoek zijn vervuld.
3.2.
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.3.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat geen sprake is van (een schijn van) vooringenomenheid van de rechter en overweegt daartoe als volgt.
3.5.
De wrakingskamer stelt voorop dat het van de zitting van 5 juli 2021 opgemaakte proces-verbaal leidend is voor wat betreft de gang van zaken tijdens die zitting. Voor zover verzoekers met hun gronden doelen op de gang van zaken ter zitting vinden hun stellingen geen steun in dat proces-verbaal, zodat de aangevoerde gronden, zo zij wraking van de rechter al zouden kunnen rechtvaardigen, onvoldoende feitelijke grondslag hebben. Voor zover verzoekers doelen op de oordeelsvorming van de rechter treffen de gronden evenmin doel, nu de rechter nog geen uitspraak gedaan heeft en in die uitspraak pas duidelijk zal zijn wat de rechter wel en wat de rechter niet in zijn overwegingen betrokken heeft. De wrakingskamer overweegt nog het volgende over het vaststellen door de rechter van de datum waarop hij uitspraak zal doen. Dit is een procedurele beslissing, die in beginsel geen grond vormt voor wraking. Dit is alleen anders als (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gekozen bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Daar is geen sprake van. De wrakingskamer volstaat met een verwijzing naar wat de rechter opgemerkt heeft over het spoedeisend karakter van een beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening
3.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van het team bestuursrecht waarvan de rechter deel uitmaakt en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedures van verzoekers met zaaknummers UTR 2 1/2407 en UTR 2 1/2392 dienen te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, en mr. A. van Dijk en mr. D.J. van Maanen als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. I.S.J. Goeman-Bruijn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.