ECLI:NL:RBMNE:2021:3023

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
UTR 20/4062
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ontheffing van betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht

In deze zaak heeft eiser, wonende in [plaats], een verzoek ingediend tot ontheffing van betaling van het griffierecht, omdat hij zou lijden aan betalingsonmacht. Dit verzoek volgde op de afwijzing van zijn aanvraag voor een tegemoetkoming op basis van de Tofa-regeling door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De rechtbank heeft op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiser niet-ontvankelijk werd verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die stipuleert dat de indiener van een beroepschrift griffierecht moet betalen. Eiser had de mogelijkheid om het griffierecht van € 48,- te voldoen, maar heeft dit niet gedaan binnen de gestelde termijn. De rechtbank heeft eiser in een brief van 6 mei 2021 geïnformeerd over de gevolgen van het niet betalen van het griffierecht en hem de kans gegeven om dit alsnog te doen.

Eiser heeft op 5 juni 2021 aangegeven alsnog het griffierecht te willen voldoen, maar heeft uiteindelijk niet gereageerd op de coulance van de rechtbank om dit binnen een week te doen. Hierdoor heeft de rechtbank geconcludeerd dat het beroep niet inhoudelijk kon worden behandeld en heeft zij de zaak als kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, in aanwezigheid van griffier mr. L.M.A. Koeman, en is op 1 juli 2021 bekendgemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4062

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: M. van Leeuwen).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 13 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van
eiser voor een tegemoetkoming op basis van de Tofa-regeling afgewezen. Het sv-loon over de maand februari 2020 is namelijk lager dan € 400,-. Dit is één van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming.
1.2
Met het besluit van 25 september 2020 (het bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4
Het onderzoek ter zitting heeft op 7 april 2021 plaatsgevonden door middel van een Skype-verbinding. Eiser was aanwezig. Verweerder is met bericht vooraf niet verschenen.

Overwegingen

2. Eiser heeft een verzoek gedaan tot ontheffing van betaling van het griffierecht wegens
betalingsonmacht. Ter zitting heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hij aan de twee criteria voldoet voor het aannemen van betalingsonmacht, zoals door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is geformuleerd [1] . Hoewel aannemelijk is dat eiser nu geen inkomsten heeft, heeft hij onvoldoende informatie gegeven over zijn eventuele vermogen.
3. De rechtbank heeft de afwijzing van dit verzoek in een brief van 6 mei 2021 aan partijen
kenbaar gemaakt. Zij heeft daarin ook aan eiser medegedeeld dat hij binnen twee weken na verzending van de brief het griffierecht kan voldoen. De rechtbank heeft eiser hierbij erop gewezen dat indien hij het griffierecht niet binnen deze termijn heeft betaald, het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Indien het griffierecht wel binnen deze termijn is voldaan, dan ontvangen partijen binnen twee weken na betaling daarvan de uitspraak.
4. Vervolgens heeft eiser op 5 juni 2021 schriftelijk aan de rechtbank te kennen gegeven
dat hij gebruik wenst te maken van de gelegenheid om alsnog het griffierecht te voldoen.
5. Met de brief van 11 juni 2021 heeft de rechtbank eiser uit coulance in de gelegenheid
gesteld om binnen één week na verzending van de brief alsnog het griffierecht te voldoen.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser hieraan geen gehoor heeft gegeven. Eiser heeft daarom
niet voldaan aan het vereiste van artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin is bepaald dat de indiener van het beroepschrift griffierecht moet betalen. In het geval van eiser bedraagt dit € 48,-.
7. Het beroep zal niet inhoudelijk worden behandeld en de rechtbank zal geen uitspraak over het beroep doen. Het beroep is namelijk kennelijk niet-ontvankelijk als bedoeld in artikel 8:54 van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
1 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven

Voetnoten

1.ECLI:NL:CRVB:2015:282 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CRVB:2015:282).