ECLI:NL:RBMNE:2021:302

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 februari 2021
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
16-235511-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor vernielingen en mishandeling

Op 1 februari 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1998 en thans gedetineerd in PI Lelystad. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor het plegen van twee vernielingen en het medeplegen van een mishandeling. De zaak is behandeld op de terechtzittingen van 2 december 2020 en 18 januari 2021, waarbij de officier van justitie, mr. C. Goedegebuure, de vordering heeft ingediend. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk vernielen van kastdeuren en ramen van een organisatie in Amersfoort in juni 2020, en op 6 september 2020 een kast, branddeuren, ramen en een telefoon van dezelfde organisatie. Daarnaast heeft hij samen met een ander een medebewoner mishandeld door deze te slaan, te trappen en met een bankje te slaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en medeverdachte als geloofwaardig beoordeeld en heeft de verdachte niet gevolgd in zijn ontkenning van de mishandeling. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte meegewogen in de strafoplegging. De rechtbank heeft geen voorwaardelijk strafdeel opgelegd, omdat de reclassering geen meerwaarde ziet in toezicht en behandeling. De verdachte heeft de gevangenisstraf reeds in voorarrest doorgebracht, waardoor de voorlopige hechtenis is opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-235511-20
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 februari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1998] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te PI Lelystad.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 2 december 2020 en 18 januari 2021. De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 18 januari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C. Goedegebuure en van hetgeen verdachte en mr. B.H.J. van Rhijn, advocaat te Doorn, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
t.a.v. feit 1:
in de periode van 4 juni 2020 tot en met 7 juni 2020 te Amersfoort kastdeuren en een of meer ramen van [organisatie] , heeft vernield;
t.a.v. feit 2:
op 6 september 2020 te Amersfoort een kast, branddeuren, ramen en een telefoon van [organisatie] , heeft vernield;
t.a.v. feit 3:
in de periode van 8 september 2020 tot en met 9 september 2020 te Amersfoort met een ander, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] te slaan, te trappen en een bankje tegen die [slachtoffer] te gooien en hem daarmee te slaan.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
T.a.v. feiten 1 en 2
De feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft deze ten laste gelegde feiten bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen: [1]
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 januari 2021;
  • het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , namens [organisatie] (m.b.t. feit 1);
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , namens [organisatie] (m.b.t. feit 2). [3]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben.
T.a.v. feit 3
Bewijsmiddelen [4]
- Aangever [slachtoffer] heeft in zijn aangifte van 10 september 2020 onder meer het volgende verklaard:
Op dinsdag 8 september 2020, tussen 22:00 uur en woensdag 9 september 2020 01:00 uur, bevond ik mij op mijn kamer te [woonplaats] .(…) Ik zag en hoorde dat mijn deur open ging en ik zag [verdachte] en nog iemand mijn kamer binnen komen. [5] (…) Ik zag en voelde dat [verdachte] mij met vuisten sloeg. Ik werd geraakt door de vuistslagen op mijn achterhoofd en op mijn rechteroor. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij ook met zijn knieën of benen op mijn hoofd raakte. Dit deed pijn. (…) Ik zag dat [verdachte] viel en dat [verdachte] toen hij opstond een bankje pakte en deze in mijn richting gooide. (…) Ik heb daardoor een schaafplekje op mijn linker onderarm. De tweede jongen begon ook te vechten. Ik zag dat deze jongen mij probeerde te slaan met vuisten. (…) Ik kreeg toen het houten bankje wel tegen mijn hoofd ter hoogte van mijn rechteroor. (…) Ik zag in ieder geval dat [verdachte] met dit bankje sloeg. Het deed pijn toen ik door het bankje geraakt werd; [6]
- Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij zijn verhoor van 23 september 2020 onder meer het volgende verklaard:
Ik zag dat [verdachte] [aangever] sloeg. (…) Er ontstond een vechtpartij tussen [aangever] en [verdachte] . Ik zag dat zij over en weer elkaar sloegen. (…) Ik zag over en weer de handen vliegen en dat zij elkaar raakten overal op hun lijf. Laat ik het zo zeggen dat ze elkaar over en weer flink in elkaar hebben geslagen. [7]
Bewijsoverweging
Verdachte ontkent dat hij aangever heeft geslagen, en heeft aangevoerd dat er sprake was van een worsteling waarbij hij door aangever is vastgepakt, en dat hij zichzelf slechts heeft verdedigd. De rechtbank volgt verdachte niet in zijn lezing van hetgeen is voorgevallen. Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] blijkt dat verdachte aangever wel degelijk heeft geslagen. Tegen die achtergrond acht de rechtbank de verklaring van aangever geloofwaardig, en neemt zij als vaststaand aan dat verdachte ook een bankje naar aangever heeft gegooid en aangever met dit bankje heeft geslagen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
T.a.v. feit 1:
op een of meer tijdstippen in de periode van 4 juni 2020 tot en met 7 juni 2020 te Amersfoort opzettelijk en wederrechtelijk kastdeuren en ramen, die toebehoorden aan [organisatie] , heeft vernield;
T.a.v. feit 2:
op 6 september 2020 te Amersfoort opzettelijk en wederrechtelijk een kast, branddeuren, ramen en een telefoon, die toebehoorden aan [organisatie] , heeft vernield;
T.a.v. feit 3:
in de periode van 8 september 2020 tot en met 9 september 2020 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] meermalen te slaan tegen het hoofd en het lichaam en
- die [slachtoffer] te trappen tegen het hoofd en
- een bankje tegen die [slachtoffer] aan te gooien en hem met dit bankje te slaan.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
t.a.v. feit 1 en 2:
telkens, vernieling, meermalen gepleegd;
t.a.v. feit 3:
medeplegen van mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van het voorarrest. Zij heeft bij het formuleren van haar eis rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoon van de verdachte en zijn recidive. De officier van justitie was voornemens de ISD-maatregel te eisen, maar zij is hiertoe niet overgegaan nu, gelet op recente jurisprudentie van de Hoge Raad, niet aan de voorwaarden daarvoor is voldaan. De officier van justitie heeft ervoor gekozen geen voorwaardelijk strafdeel te eisen, nu is gebleken dat verdachte niet wil meewerken aan reclasseringstoezicht. De reclassering heeft ook duidelijk gemaakt dat zij geen mogelijkheden ziet om verdachte succesvol te begeleiden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de door hem reeds in voorarrest doorgebrachte tijd. De raadsman heeft daarnaast aangevoerd dat reclasseringstoezicht wat de verdediging betreft, ondanks het advies van de reclassering, mogelijk en nuttig is. Om die reden vraagt de verdediging subsidiair om verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden. Wat betreft de inhoud van de eventueel op te leggen bijzondere voorwaarden heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich tijdens zijn verblijf bij hulpverleningsinstantie [organisatie] schuldig gemaakt aan meerdere vernielingen. Hij heeft deze feiten naar eigen zeggen gepleegd uit onvrede over zijn verblijf bij voornoemde instelling. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij deze onvrede heeft geuit door meermaals goederen die niet aan hem toebehoorden te vernielen. Hij heeft hiermee blijk gegeven van een compleet gebrek aan respect voor andermans eigendommen. Naast het meermaals vernielen van goederen, heeft verdachte met een ander een medebewoner van [organisatie] mishandeld. Verdachte heeft aangever [slachtoffer] in diens kamer geconfronteerd met zijn vermoeden dat die [slachtoffer] zijn fiets zou hebben gestolen, en hem vervolgens aldaar samen met een ander meermaals geslagen en getrapt. Ook heeft verdachte een bankje naar [slachtoffer] gegooid en hem hiermee geslagen. Verdachte heeft door aldus te handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever en zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 1 januari 2021, waaruit volgt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten als nu bewezenverklaard. Dit werkt strafverzwarend. De rechtbank heeft ook kennis genomen van het Pro-Justitia rapport van 11 november 2020, uitgebracht door D. Martens-Knevel, GZ-psycholoog, waaruit volgt dat geen onderzoek naar verdachte heeft plaatsgevonden omdat verdachte hier niet aan wilde meewerken. Het is daardoor voor de psycholoog niet mogelijk geweest om te beoordelen of verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis of geestesstoornis dan wel in dat verband andere uitspraken te doen.
Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 14 januari 2021, uitgebracht door T. Jaarsveld, reclasseringswerker. Uit dit reclasseringsadvies volgt dat er een hoog recidiverisico is en dat ambulante, niet-intramurale behandeling niet meer haalbaar is. Een voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld reclasseringstoezicht wordt dan ook afgeraden. De reclassering heeft geadviseerd een ISD-maatregel op te leggen.
De rechtbank heeft ter terechtzitting reclasseringswerker M.J. Visser-Mulder telefonisch als deskundige gehoord. Zij is de huidige toezichthouder van verdachte en heeft samengevat het volgende verklaard. Verdachte is lastig te begeleiden, gaat zijn eigen gang en komt afspraken, onder meer met betrekking tot begeleid wonen, niet na. Medewerkers van De Waag hebben
bij een overleg over verdachte aangegeven dat behandeling weinig tot geen kans van slagen heeft. Verdachte is agressief en een eerdere behandeling is niet werkbaar gebleken. Verdachte is weliswaar in contact gebleven met de reclassering, maar heeft zijn gedrag nooit veranderd. De mogelijkheden van (ambulante) behandeling in een niet-klinisch kader zijn uitgeput.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan gelet op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Zij weegt in haar oordeel ook mee dat verdachte relevante recidive heeft voor alle feiten. Met betrekking tot het derde feit weegt de rechtbank in licht strafverminderende zin mee dat uit het dossier blijkt dat aangever ook geweld jegens verdachte heeft toegepast.
Gelet op het vorenstaande alsmede de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank zal aan de vrijheidsbenemende straf geen voorwaardelijk deel verbinden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de reclassering ondubbelzinnig te kennen heeft gegeven dat zij op dit moment geen meerwaarde ziet in toezicht en behandeling, en dat verdachte op zijn beurt geen blijk heeft gegeven van de benodigde motivatie om mee te werken aan reclasseringstoezicht. Alles overwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend en geboden. Nu verdachte deze termijn reeds in voorarrest heeft doorgebracht, is de voorlopige hechtenis bij afzonderlijke beslissing van 18 januari 2021 reeds opgeheven.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 47, 57, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 maanden;
- bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, op de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E. Spruit, voorzitter, en mrs. E. Slager en M. den Besten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.A. de Poot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 februari 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 juni 2020 tot en
met 7 juni 2020 te Amersfoort opzettelijk en wederrechtelijk kastdeuren en/of een
of meer ramen/ruiten, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander,
te weten aan [organisatie] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar
gemaakt en/of weggemaakt;
(art. 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 6 september 2020 te Amersfoort opzettelijk en wederrechtelijk
een kast, branddeuren, een of meer ramen ramen en/of een telefoon, in elk geval
enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [organisatie]
toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
(art. 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 september 2020 tot
en met 9 september 2020 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] meermalen te slaan/stompen op/tegen het hoofd/gezicht en/of
het lichaam en/of
- die [slachtoffer] meermalen te schoppen/trappen en/of knietjes te geven op/tegen
het hoofd/gezicht en/of het lichaam en/of
- een bank(je) tegen die [slachtoffer] aan te gooien en/of hem met dit bankje te
slaan.
(art. 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummer betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 20 september 2020, genummerd PL0900-2020300661, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 87. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte, pagina 7-9.
3.Een proces-verbaal van aangifte, pagina 27-29.
4.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 29 september 2020, genummerd PL0900-2020295040, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 53. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
5.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , pagina 6.
6.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , pagina 7.
7.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] , pagina 52.