ECLI:NL:RBMNE:2021:2998

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
UTR - 21_2497
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende omgevingsvergunning

Op 9 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer UTR 21/2497. Het betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen een omgevingsvergunning die op 3 juni 2021 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren is verleend aan een vergunninghouder voor het realiseren van een uitweg op een perceel in Laren. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en verzocht om een voorlopige voorziening in afwachting van de beslissing op het bezwaar.

De voorzieningenrechter heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht. Het verzoek om voorlopige voorziening is als kennelijk ongegrond afgewezen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er op dat moment geen spoedeisend belang aanwezig was, aangezien de vergunninghouder had aangegeven bereid te zijn om de uitvoering van de omgevingsvergunning uit te stellen tot 1 september 2021. De verzoeker werd gevraagd om zijn spoedeisende belang te onderbouwen of het verzoek in te trekken, wat zou leiden tot terugstorting van het griffierecht.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen reden was om aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit te twijfelen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2497

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 juli 2021 in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren(het college), verweerder
(gemachtigde: G. de Josselin).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde partij](vergunninghouder), te [woonplaats],
(gemachtigde: mr. D. op de Hoek).

Inleiding

Met een besluit van 3 juni 2021 heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een uitweg op het perceel [adres] in [woonplaats] (de omgevingsvergunning). Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen in afwachting van de beslissing op bezwaar.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Het verzoek wordt als kennelijk ongegrond, afgewezen. Waarom dat zo is, legt de voorzieningenrechter hierna uit.
2. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat gelet op de betrokken belangen vereist [1] . Vergunninghouder heeft met een e-mail van 22 juni 2021 verklaard dat hij bereid is om tot 1 september 2021 te wachten met de uitvoering van de omgevingsvergunning. Aan verzoeker is daarna gevraagd of hij in het licht daarvan het spoedeisende belang bij het treffen van een voorlopige voorziening wil onderbouwen, dan wel of hij het verzoek wil intrekken waarbij het griffierecht zou worden teruggestort.
3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er op dit moment geen spoedeisend belang. Er is geen reden om aan te nemen dat vergunninghouder de uitweg al voor 1 september 2021 zal realiseren, terwijl het wel goed mogelijk is dat het college voor die tijd al een beslissing op het bezwaar van verzoeker zal nemen. Mocht dat toch anders zijn dan kan verzoeker een nieuw verzoek om voorlopige voorziening indienen tegen de tijd dat de realisatie van de uitweg daadwerkelijk dreigt.
4. De voorzieningenrechter heeft op basis van een voorlopige beoordeling verder geen reden om ernstig aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit te twijfelen. De dossierstukken en de gronden die verzoeker heeft aangevoerd geven daar geen aanleiding toe. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom afwijzen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De beslissing is uitgesproken op 9 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:81, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht.