ECLI:NL:RBMNE:2021:2993

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
UTR - 21_92
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid gemeenteraad bij verlening omgevingsvergunning en vernietiging besluit

Op 9 juli 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen. De zaak is aangespannen door eisers, die zich verzetten tegen de verleende vergunning voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van een bedrijfswoning als plattelandswoning. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college niet bevoegd was om de omgevingsvergunning te verlenen, omdat de gemeenteraad geen verklaring van geen bedenkingen had afgegeven. Dit is een vereiste volgens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen binnen zes maanden een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de vergunninghouder, waarbij het college alsnog de gemeenteraad om een verklaring van geen bedenkingen moet vragen.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het college het griffierecht van € 360,- aan eisers moet vergoeden, evenals de proceskosten die zijn gemaakt door eisers, tot een bedrag van € 1.496,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het college om de juiste procedures te volgen bij het verlenen van omgevingsvergunningen en de rol van de gemeenteraad in dit proces. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/92

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres], te [woonplaats 1], eisers

(gemachtigde: mr. T. Pothast),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen(het college), verweerder
(gemachtigde: mr. E. Schaap Enterman-Drent).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde partij](vergunninghouder), te [woonplaats 2].

Inleiding

Vergunninghouder heeft bij het college een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van de bedrijfswoning aan het [adres 1] in [woonplaats 1] als plattelandswoning. Een plattelandswoning is een voormalige agrarische bedrijfswoning die door derden, die geen functionele binding hebben met het agrarische bedrijf, mag worden bewoond.
Het college heeft bij het voorbereiden van zijn besluit op de aanvraag van vergunninghouder op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de uitgebreide voorbereidingsprocedure gevolgd, waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. Dit betekent dat hij een ontwerp omgevingsvergunning ter inzage heeft gelegd.
Eisers hebben aan het [adres 2] in [woonplaats 1] het agrarisch bedrijf waarbij de bedrijfswoning aan het [adres 1] heeft behoord en een eigen bedrijfswoning. Zij hebben een zienswijze ingediend op de ontwerp omgevingsvergunning.
Met een besluit van 18 november 2020 heeft het college aan vergunninghouder de door haar aangevraagde omgevingsvergunning (de omgevingsvergunning) verleend voor het handelen in strijd met het bestemmingsplan.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de omgevingsvergunning.
De zaak is behandeld op de zitting van 21 mei 2021. Eisers waren hierbij aanwezig. Zij werden bijgestaan door mr. W. Koster, als vervanger van hun gemachtigde. Ook de gemachtigde van het college was aanwezig. Namens vergunninghouder waren [A] en [B] aanwezig.
Aan het einde van de zitting is de afspraak gemaakt dat het college binnen één week na de zitting alsnog een kopie van de door de gemeenteraad voor de omgevingsvergunning verleende verklaring van geen bedenkingen aan de rechtbank zou sturen. Eisers en vergunninghouder kregen ieder om beurten een week de gelegenheid om op deze verklaring te reageren.
Met een brief van 27 mei 2021 heeft het college aan de rechtbank informatie verstrekt over de verklaring van geen bedenkingen. Eisers hebben op deze informatie gereageerd. Vergunninghouder heeft niet gereageerd op de informatie.
Op 23 juni 2021 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Was het college bevoegd om de omgevingsvergunning te verlenen?
1. Voordat de rechtbank toekomt aan de beoordeling van het inhoudelijk geschil tussen partijen, moet zij ambtshalve toetsen of het college bevoegd was om de omgevings-vergunning te verlenen.
2. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo. Het college is hiertoe alleen bevoegd als de gemeenteraad heeft verklaard dat hij geen bedenkingen heeft tegen de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd [1] . Dit betekent dat het college in beginsel niet bevoegd is om een omgevingsvergunning te weigeren of te verlenen en af te wijken van het bestemmingsplan, zonder de gemeenteraad om een verklaring van geen bedenkingen te vragen [2] . Het is de gemeenteraad die hier gelet op zijn bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid beslissingsbevoegd is. Hierop is een uitzondering mogelijk als de gemeenteraad categorieën van gevallen heeft aangewezen waarin een verklaring niet vereist is.
3. Met de brief van 27 mei 2021 heeft het college aan de rechtbank meegedeeld dat hij heeft verzuimd om de gemeenteraad te vragen om voor de omgevingsvergunning een verklaring van geen bedenkingen te verlenen. Door het college is daarbij niet aangegeven dat de activiteit waarvoor vergunninghouder een omgevingsvergunning heeft aangevraagd zou vallen onder de uitzonderingsmogelijkheid omdat deze activiteit is opgenomen op de ‘Lijst met categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 6.5, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad vereist is’, die op 24 september 2015 door de gemeenteraad is vastgesteld.
4. De conclusie van het voorgaande is dat het college niet bevoegd was om de omgevingsvergunning te verlenen. Dit betekent dat het beroep van eisers alleen om die reden al gegrond is.
Hoe nu verder?
5. De rechtbank kan het bevoegdheidsgebrek niet met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren. De rechtbank kan er namelijk niet zonder meer van uitgaan dat belanghebbenden niet zijn benadeeld doordat het college heeft verzuimd om de gemeenteraad te vragen om een verklaring van geen bedenkingen te verlenen. De rechtbank zal de omgevingsvergunning daarom vernietigen.
6. De rechtbank kan ook niet zelf in de zaak voorzien. Dit betekent dat zij niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil. Het college zal een nieuw besluit op de aanvraag van vergunninghouder moeten nemen en voorafgaand daaraan de gemeenteraad alsnog moeten vragen om een verklaring van geen bedenkingen te verlenen.
De rechtbank stelt hiervoor – gelet op de procedure die het college hiervoor moet volgen – een termijn van zes maanden [3] .
Vergoeding proceskosten
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 748,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op binnen zes maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De beslissing is uitgesproken op 9 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
2.Artikel 6.5, eerste lid, van het Bor in samenhang met de artikelen 2.27 en 2.20a van de Wabo.
3.Volgens artikel 3:18 van de Algemene wet bestuursrecht.