ECLI:NL:RBMNE:2021:2990

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
UTR - 20_4804
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van WW-uitkering na intrekking door het Uwv en verzoek om terug te komen op intrekkingsbesluit

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de WW-uitkering van de eiser. Eiser ontving vanaf 1 maart 2017 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar deze werd stopgezet van 1 juli 2018 tot 1 augustus 2019 omdat hij in die periode als zelfstandige werkte. Na de herstart van de uitkering, heeft het Uwv op 28 mei 2020 de WW-uitkering van eiser beëindigd wegens het ontbreken van een inkomstenopgave. Eiser heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt, maar heeft later bezwaar gemaakt tegen een nieuw besluit van het Uwv om de uitkering weer voort te zetten vanaf 13 juli 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet tijdig zijn inkomsten had opgegeven en geen bezwaar had gemaakt tegen het intrekkingsbesluit, waardoor dit in principe vaststond.

Echter, de rechtbank oordeelde dat het Uwv het wijzigingsformulier dat eiser op 8 juni 2020 indiende, had moeten opvatten als een verzoek om terug te komen van het intrekkingsbesluit. De rechtbank concludeerde dat eiser aan alle voorwaarden voor de WW-uitkering voldeed en dat het Uwv ten onrechte had gesteld dat het recht op WW niet meer geldend kon worden gemaakt. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de betaling van de WW-uitkering aan eiser met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 2020 moet worden hervat. Tevens is het Uwv opgedragen het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4804

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. M. van den Brink).

Inleiding

Eiser ontvangt vanaf 1 maart 2017 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). In de periode tussen 1 juli 2018 tot 1 augustus 2019 is de WW-uitkering stopgezet, omdat eiser in die periode werkte als zelfstandige en het fictieve inkomen hieruit hoger was dan 87,5% van zijn maandloon. Met een brief van 28 augustus 2019 heeft het Uwv aan eiser meegedeeld dat zijn WW-uitkering vanaf 1 augustus 2019 weer wordt voortgezet. In deze brief staat ook vermeld dat het Uwv aan eiser alleen een WW-uitkering betaalt als hij elke maand een inkomstenopgave invult.
Met een brief van 11 mei 2020 heeft het Uwv aan eiser gevraagd om zijn inkomstenopgave over de maand maart naar het Uwv op te sturen en daarbij aan te geven waarom hij deze niet op tijd heeft opgestuurd.
Met een besluit van 28 mei 2020 heeft het Uwv de WW-uitkering van eiser vanaf
1 maart 2020 beëindigd (het intrekkingsbesluit), omdat het Uwv wegens het ontbreken van de inkomstenopgave niet heeft kunnen vaststellen of eiser nog recht op de uitkering heeft. Tegen dit besluit heeft eiser geen rechtsmiddelen ingesteld.
Met een besluit van 14 juli 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiser meegedeeld dat zijn WW-uitkering naar aanleiding van zijn nieuwe aanvraag hiertoe, vanaf 13 juli 2020 weer wordt voortgezet.
Eiser is het niet eens met het primaire besluit en heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met een besluit van 26 november 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de digitale zitting via Skype van 1 juni 2021. Eiser en de gemachtigde van het Uwv waren via Skype hierbij aanwezig.

Overwegingen

Waarover gaat het geschil?
1. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat aan eiser de gevolgen van het intrekkingsbesluit duidelijk en ondubbelzinnig kenbaar zijn gemaakt. Hij heeft hiertegen geen bezwaar ingediend. Als gevolg van het intrekkingsbesluit kan het recht op WW-uitkering, voor zover dit nog bestaat, vanaf het moment van de intrekking niet meer geldend worden gemaakt. Dit betekent dat de duur van de uitkering niet wordt verlengd met de periode waarover het recht is ingetrokken (de periode van 1 maart 2020 tot 13 juli 2020). Volgens het Uwv is de WW-uitkering van eiser terecht vanaf de datum van zijn nieuwe aanvraag voor een WW-uitkering weer voortgezet.
2. Eiser erkent dat hij zijn inkomsten in afwachting van een mogelijke opdracht niet tijdig heeft opgegeven. Hij wilde daarmee voorkomen dat omdat hij inkomsten zou hebben door de aan hem verleende opdracht, aan hem ten onrechte een WW-uitkering zou worden uitbetaald. Als gevolg van de corona-uitbraak is deze opdracht uiteindelijk niet door gegaan. Hij heeft zich op 8 juni 2020 laten voorlichten door zijn Uwv-werkbegeleider hoe nu te handelen en daarop een nieuwe aanvraag voor een WW-uitkering ingediend. Hij heeft niet begrepen dat daarmee 4,5 maand aan WW-uitkering niet meer geldend gemaakt zou kunnen worden. Eiser ervaart de beëindiging van zijn uitkering en daarmee het verliezen van 4,5 maand aan zijn recht op WW als een buitenproportionele straf.
3. De vraag die partijen aan de rechtbank hebben voorgelegd is of het Uwv over de periode van 1 maart 2020 tot 13 juli 2020 wel of geen WW-uitkering moet uitbetalen aan eiser.
Boordeling van het geschil
4. De rechtbank stelt vast dat eiser niet tijdig aan zijn verplichting heeft voldaan om een inkomstenformulier in te dienen en dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het intrekkingsbesluit. Daarmee staat het intrekkingsbesluit in principe in rechte vast.
5. De rechtbank stelt echter ook vast dat het Uwv de ‘Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006’ (de beleidsregels) heeft vastgesteld. De beleidsregels zijn op dit moment nog steeds geldend. Op grond van artikel 6 van de beleidsregels wordt als de verzekerde alsnog aan zijn verplichtingen – in dit geval het opgeven van zijn inkomsten – voldoet en om toekenning (hervatting) van zijn uitkering vraagt dit opgevat wordt als een verzoek om terug te komen van de intrekkingsbeschikking. De uitkering wordt dan hervat met ingang van de dag waarop de verzekerde alsnog aan zijn verplichtingen heeft voldaan, tenzij de verzekerde alsnog aan zijn verplichtingen voldoet voordat de termijn van bezwaar tegen de intrekking is verlopen. Is dat laatste het geval, dan wordt de betaling met terugwerkende kracht tot en met de datum met ingang waarvan zijn uitkering is ingetrokken hervat. Voorwaarde daarvoor is wel dat het recht alsnog kan worden vastgesteld en aan alle overige voorwaarden voor betaling is voldaan.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in de periode 1 maart 2020 tot en met
13 juli 2020 geen inkomsten had en dat hij aan alle overige voorwaarden voor betaling van de WW-uitkering – zoals het zich beschikbaar houden voor de arbeidsmarkt – heeft voldaan.
7. Het Uwv heeft op de zitting toegelicht dat eiser op 8 juni 2020 een wijzigingsformulier heeft ingediend waarop staat dat eiser vanaf 1 maart 2020 geen inkomsten had. Naar het oordeel van de rechtbank had het Uwv dit wijzigingsformulier moeten opvatten als een verzoek van eiser om terug te komen van het intrekkingsbesluit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met dit formulier om toekenning (hervatting) van zijn uitkering gevraagd. Eiser heeft het wijzigingsformulier immers ingediend op dezelfde dag als waarop hij een gesprek had met zijn werkbegeleider waarin is gesproken over wat eiser moest doen om er voor te zorgen dat de uitbetaling van zijn WW-uitkering weer zou worden hervat. Daarnaast bevat het formulier – hoewel het geen inkomstenopgave is – de voor het Uwv benodigde informatie voor het vaststellen van het recht op de WW-uitkering. Uit het formulier blijkt immers dat eiser over de periode vanaf 1 maart 2020 geen inkomsten had. Dat eiser daarnaast ook nog een nieuwe aanvraag voor een WW-uitkering heeft ingediend maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Ook volgt uit de beleidsregels niet – zoals door het Uwv op de zitting werd aangevoerd – dat om het verzoek van eiser om toekenning (hervatting) van zijn uitkering op te kunnen vatten als een verzoek om terug te komen van het intrekkingsbesluit is vereist dat eiser ook bezwaar maakt tegen het intrekkingsbesluit.
8. De conclusie van het voorgaande is dat het Uwv in het bestreden besluit ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat als gevolg van het intrekkingsbesluit het recht op WW, voor zover dit nog bestaat, vanaf het moment van de intrekking niet meer geldend kan worden gemaakt. Op grond van de beleidsregels kan dit wel als de verzekerde alsnog aan zijn verplichtingen – in dit geval het opgeven van zijn inkomsten – voldoet en om toekenning (hervatting) van zijn uitkering vraagt. Omdat eiser zijn verzoek om hervatting van zijn uitkering heeft gedaan voordat de termijn van bezwaar tegen het intrekkingsbesluit was verlopen, kan de betaling zelfs met terugwerkende kracht tot en met 1 maart 2020 worden hervat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv de WW-uitkering van eiser ten onrechte pas weer vanaf de datum van zijn nieuwe aanvraag voor een WW-uitkering voortgezet. De rechtbank overweegt hierbij nog dat de bedoeling van eiser bij het niet tijdig opgeven van zijn inkomsten juist was om te voorkomen dat aan hem onverschuldigd een WW-uitkering zou worden betaald, omdat hij verwachtte inkomsten te krijgen vanuit een opdracht.
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
Hoe nu verder?
10. Om het geschil tot een einde te brengen voorziet de rechtbank zelf in de zaak door te besluiten dat de betaling van de WW-uitkering aan eiser niet vanaf 13 juli 2020, maar met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 2020 wordt hervat. De rechtbank heeft dit besluit voor het Uwv genomen, het is nu aan het Uwv om aan eiser over de periode
1 maart 2020 tot 13 juli 2020 alsnog een WW-uitkering uit te betalen.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het Uwv aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
12. Niet is gebleken dat eiser in beroep proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit, bepaalt dat de betaling van de WW-uitkering aan eiser met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 2020 wordt hervat en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De beslissing is uitgesproken op 9 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.