ECLI:NL:RBMNE:2021:2985

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
16/237479-19 en 16/084010-21 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verduisteringen in dienstbetrekking, diefstallen bij ex werkgever, winkeldiefstal en medeplegen van witwassen

Op 9 juli 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder verduistering in dienstbetrekking, diefstal en witwassen. De verdachte, geboren in 1965 en woonachtig in Lelystad, heeft in de periode van 1 december 2018 tot en met 10 juni 2019 als winkelmedewerkster bij [winkel 1] en later bij [winkel 2] grote hoeveelheden kleding verduisterd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het vertrouwen van haar werkgevers ernstig heeft geschonden en hen financieel nadeel heeft berokkend. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De benadeelde partijen, [winkel 1] B.V. en [winkel 2] B.V., zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat niet is gebleken dat zij rechtsgeldig waren vertegenwoordigd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vijf strafbare feiten, waaronder verduistering, diefstal met gebruik van een valse sleutel en medeplegen van witwassen. De verdachte heeft in totaal € 16.022,- witgewassen, afkomstig van de verkoop van de gestolen goederen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers meegewogen in de strafoplegging. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor haar daden, wat de rechtbank als ernstig heeft aangemerkt. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen afgewezen, omdat deze niet rechtsgeldig waren vertegenwoordigd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/237479-19 en 16/084010-21 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 juli 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1965] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juni 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. I.R.V. Out en van hetgeen verdachte en haar raadsvrouw mr. L. Noordanus, advocaat te Lelystad , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
ten aanzien van parketnummer 16/237479-19:
feit 1
in de periode van 1 december 2018 tot en met 10 juni 2019 in [vestigingsplaats] met een ander een grote hoeveelheid kledingstukken en/of tassen van [winkel 1] heeft verduisterd in dienstbetrekking;
feit 2
in de periode van 25 juni 2019 tot en met 7 september 2019 in [vestigingsplaats] met een ander een grote hoeveelheid kledingstukken en/of tassen van [winkel 1] heeft gestolen, waarbij gebruik is gemaakt van een valse sleutel;
feit 3
in de periode van 1 juli 2019 tot en met 1 september 2019 in [vestigingsplaats] een grote hoeveelheid kledingstukken en/of tassen van [winkel 2] heeft verduisterd in dienstbetrekking;
feit 4
zich in de periode van 1 december 2018 tot en met 1 oktober 2019 in [vestigingsplaats] met een ander schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen van een grote hoeveelheid kledingstukken en/of tassen (niet afkomstig van [winkel 2] en/of [winkel 1] ) en/of van een geldbedrag van € 16.022,-;
ten aanzien van parketnummer 16/084010-21:
op 25 maart 2021 in [vestigingsplaats] met een ander een hoeveelheid levensmiddelen van Supermarkt [supermarkt] heeft gestolen.
De rechtbank nummert de hierboven weergegeven en onder verschillende parketnummers tenlastegelegde feiten door als de feiten 1 tot en met 5.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten. De raadsvrouw heeft daarnaast partieel vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde, voor zover daarbij het gebruik van een onrechtmatig verkregen/gestolen sleutel ten laste is gelegd; voor het overige heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ook voor wat betreft het onder 5 ten laste gelegde feit heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1] voor het onder 2 ten laste gelegde feit
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 25 juni 2021;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [aangever 1] van 7 september 2019, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage van verbalisant [verbalisant 1] van 18 september 2019, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland. [3]
Bewijsoverweging voor het onder 2 ten laste gelegde feit
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte in de periode van 25 juni 2019 tot en met 7 september 2019 meerdere keren een grote hoeveelheid kledingstukken van [winkel 1] heeft gestolen. Dit deed zij in ieder geval zes keer, waarvan in ieder geval drie keer samen met medeverdachte [medeverdachte 1] . Verdachte heeft daarbij gebruik gemaakt van de sleutel die zij tijdens haar dienstbetrekking van [winkel 1] heeft gekregen en na afloop van haar dienstbetrekking niet heeft ingeleverd. Verdachte heeft deze sleutel dus weliswaar niet onrechtmatig verkregen of gestolen, maar heeft wel gebruik gemaakt van die sleutel terwijl zij daartoe niet (meer) gerechtigd was; dit kwalificeert als het gebruiken van een ‘valse sleutel’ zoals ten laste is gelegd. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte met gebruik van een valse sleutel de diefstallen heeft gepleegd.
Bewijsmiddelen voor de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten
1. [aangever 1] heeft namens [winkel 1] op 7 september 2019 aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte, [4] – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Plaats delict: [vestigingsplaats]
Ik doe aangifte van inbraak in de winkel [winkel 1] . Er is bij ons al langere tijd sprake van diefstal. Van december 2018 tot begin juni 2019 heeft een mevrouw genaamd [verdachte] bij ons gewerkt.
Wij hebben specifieke labels aan de kleding in verband met de [winkel 2] die hierdoor herkenbaar zijn. Wij hebben meerdere malen goederen vermoedelijk van onze winkel aangetroffen op Marktplaats. Dit is geschiedt onder [accountnaam] en [accountnaam] .
2. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage [5] van 8 september 2019, – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
[verdachte] heeft vanaf december 2018 tot juni 2019 bij mij gewerkt in de winkel [winkel 1] . Ik merkte altijd al dat ik kleding miste. Ik had altijd wel het vermoeden dat [verdachte] kleding meenam.
3. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen met bijlage [6] van 12 september 2019, – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
We missen totaal 1683 kledingstukken sinds maart 2018. In maart 2018 hebben wij voor het laatst de voorraad gecontroleerd. Normaal is er altijd wel een verschil. Maar 1683 kledingstukken is te veel.
4. [aangever 2] heeft namens [winkel 2] op 17 september 2019 aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte, [7] – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Hierbij doe ik aangifte van een gekwalificeerde diefstal bij de winkel [winkel 2] gevestigd te [vestigingsplaats] . In de maanden juli en augustus 2019 zijn er uit onze winkel 1060 kledingstukken weggenomen. Deze kledingstukken zijn niet betaald. Ik heb een redelijk groot vermoeden wie de diefstalen heeft gepleegd. Het gaat hierom een oud medewerker van [winkel 2] genaamd [verdachte] . [verdachte] heeft in de maanden juli en augustus 2019 bij [winkel 2] gewerkt. Ze had een contract tot en met augustus 2019.
Ik was aan het werk in de winkel [winkel 2] . Op een gegeven moment ging ik achter de computer zitten. Ik zag vervolgens dat er een account open stond van de internetsite Marktplaats. Ik zag dat het om de account ging genaamd [accountnaam] . Ik zag verschillende advertenties van [accountnaam] . Ik zag dat er kledingstukken van [winkel 2] werden aangeboden. Ik herkende de kledingstukken als kleding uit onze winkel. Ik zag onze stickers op verpakkingen. Ook zag ik advertenties op aanvraag met daarbij foto's van kledingstukken van [winkel 2] . Ik zag op de achtergrond dat de foto gemaakt is op onze winkelbalie. Ook zag ik een chatgesprek dat de persoon achter [accountnaam] een kledingstuk van [winkel 2] had verkocht aan een persoon genaamd [getuige 1] . Ik zag tevens dat de e-mail die gekoppeld was aan het account was: [e-mail] @dutchmail.com. In de geschiedenis van het internet zag ik dat de inloggegevens gelijk waren met de werktijden van [verdachte] .
Ik zag accounts waar ik onze kleding ook op herkende. Ik herkende de kleding door de stickers op de verpakking. Dit is ook allemaal te controleren middels de inventarislijst die ik u heb overhandigd. De accounts waren: [accountnaam] en [accountnaam] .
5. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage [8] van 18 september 2019, – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Ik heb telefonisch contact gelegd met [getuige 1] .
V: Klopt het dat je in augustus 2019 een kledingstuk van het merk [winkel 2] heb gekocht via Marktplaats?
A: Ja dat klopt.
A: Dit waren twintig onderbroeken.
V: Wat heb je hiervoor betaald?
A: In totaal 140 euro.
V: Heb je de verpakking nog.
A: Ja die heb ik nog. Er staat [winkel 2] op.
V: Van welk account heb je de onderbroeken gekocht?
A: Van een account genaamd [accountnaam] .
6. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [9] van 18 september 2019, – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
In het gespreksverslag verklaarde [getuige 1] dat hij van het Marktplaatsaccount [accountnaam] 20 onderbroeken van het merk [winkel 2] heeft gekocht. [getuige 1] heeft vervolgens via de telefoon een foto gestuurd van de verpakking met sticker en artikelnummer. Ik heb de foto bekeken en zag dat de verpakking voorzien was van het artikelnummer 151851-000-005. Ik zag dat het artikelnummer 151851-000-005 voor kwam op de inventarislijst die als bijlage bij de aangifte van [winkel 2] was gevoegd.
7. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen met bijlage [10] van 28 september 2019, – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Er is een uittreksel van de Kamer van Koophandel opgevraagd betreffende [bedrijf] B.V. In het uittreksel was het volgende te zien;
- handelsnaam: [bedrijf] B.V;
- email: [e-mail] @dutchmail.com.
Aandeelhouder
- Naam: [verdachte] .
Bestuurders
- naam: [verdachte] ;
- naam: [bestuurder] .
8. [getuige 2] heeft op 2 oktober 2019 als getuige een verklaring afgelegd en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van verhoor getuige [11] , – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
V: Waar bent u woonachtig?
A: [adres] in [woonplaats] .
V: Bent u in bezit van een Marktplaats account?
A: Ja, dat is [accountnaam] .
V: De kleding van [winkel 1] en [winkel 2] welke bij u gisteren is aangetroffen is van diefstal afkomstig. Kunt u mij vertellen hoe u aan deze kleding komt?
A: Deze kleding heb ik gekocht van [A] . Het was de bedoeling om deze kleding weer door te verkopen. [A] kocht al langer kleding van een vrouw. [A] vertelde mij dat ze vanaf de winter bij deze vrouw kleding heeft gekocht. Ik kocht dan via [A] vanaf april/mei 2019 kleding.
9. [getuige 3] heeft op 4 oktober 2019 als getuige een verklaring afgelegd en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van verhoor getuige met bijlagen [12] , – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
V: Heb je een Marktplaats account?
A: [accountnaam] .
V: Waar ken je [getuige 2] van?
A: Van Marktplaats. [getuige 2] kocht [winkel 1] kleding bij mij. Deze kleding van [winkel 1] kreeg ik
van een vrouw.
De vrouw heb ik ontmoet via Marktplaats. Ik kocht iets van [winkel 1] van haar. Ze vertelde dat ze aan meer kledingstukken van [winkel 1] kon komen. Ik heb vervolgens vanaf december 2018 meer kleding van [winkel 1] bij haar gekocht. Ik kreeg toen zelfs foto's uit een winkel van [winkel 1] . De vrouw kwam met grote partijen kleding aan. Vanaf eind december 2018 ben ik het gaan verkopen op marktplaats via het account [accountnaam] . Ik heb ongeveer 15 a 16 leveringen gehad. Ik weet het niet meer precies. Ik betaalde 1400,- a 1500,- euro per levering. De vrouw verstuurde ook alles aangetekend. De kleding van [winkel 1] had allemaal een prijslabel. Vanaf augustus 2019 vertelde de vrouw dat ze ook kleding van [winkel 2] kon leveren.
V: Werkte de vrouw samen met iemand?
A: Ja met haar zoon genaamd [medeverdachte 2] . De laatste maanden kreeg ik [medeverdachte 2] aan de telefoon.
[medeverdachte 2] stelde zich voor als de zoon van de vrouw. Op verzoek van de vrouw moest ik later het geld ook overmaken aan [medeverdachte 2] . Ik weet dat [medeverdachte 2] van de achternaam [naam] genaamd is. En ik zag op de rekening waar ik het geld aan overmaakte dat daar de naam van [naam] stond.
10. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [13] van 9 oktober 2019, – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
In de woningen, [adres] te [woonplaats] (de rechtbank begrijpt: het adres van verdachte) en [adres] te [woonplaats] (de rechtbank begrijpt: het adres van getuige [getuige 2] ) zijn kledingstukken van het merk [winkel 1] aangetroffen. Getuige [getuige 3] overhandigde kledingstukken van [winkel 1] tijdens het getuigenverhoor. De aangever [aangever 1] heeft de volgende kledingstukken herkend als zijnde kleding welke afkomstig waren uit de winkel [winkel 1] en welke van diefstal afkomstig waren.
[adres] [woonplaats]
- 2 kledingstukken
- 2 kledinghangers
- 3 paar schoenen
[adres] [woonplaats]
- 266 kledingstukken
- 22 kledinghangers
- 1 paar schoenen
Getuige [getuige 3]
- 13 kledingstukken
- 3 paar schoenen
- 16 kledinghangers
11. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [14] van 9 oktober 2019, – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
In de woningen, [adres] (de rechtbank begrijpt: het adres van verdachte) en [adres] te [woonplaats] (de rechtbank begrijpt: het adres van getuige [getuige 2] ) zijn kledingstukken van het merk [winkel 2] aangetroffen. Getuige [getuige 3] overhandigde kledingstukken van het merk [winkel 2] tijdens het getuigenverhoor. Er is onderzoek gedaan naar de herkomst van de kledingstukken middels de bijlage lijst van de aangifte van [winkel 2] . De kledingstukken die hieronder genoemd gaan worden zijn onderzocht en er is vastgelegd dat deze van diefstal afkomstig waren.
Getuige [getuige 3]
- 5 Kledingstukken van het merk [winkel 2]
[adres] [woonplaats]
- 11 Kledingstukken van het merk [winkel 2]
[adres] [woonplaats]
- 73 kledingstukken van het merk [winkel 2]
12. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen met bijlage [15] van 18 december 2019, – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Ontvangen bedragen [getuige 3] .
In totaal heeft de getuige [getuige 3] een bedrag van 16.022,- euro overgeboekt op verschillende rekeningen van verdachte [medeverdachte 2] . Als omschrijving werd de teksten " [winkel 1] " en "Kleding" gebruikt.
Bewijsoverwegingen voor de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten
Verdachte heeft in de periode van begin december 2018 tot en met begin juni 2019 in de winkel van [winkel 1] gewerkt. In de maanden juli en augustus 2019 heeft zij bij [winkel 2] gewerkt. Uit de aangiften van [winkel 1] en [winkel 2] blijkt dat er in die periode grote hoeveelheden kleding zijn verdwenen. Een deel van die gestolen kleding is door de politie aangetroffen in de woning van verdachte en in de woning van getuige [getuige 2] . Ook is er door getuige [getuige 3] kleding aan de politie overhandigd, waarvan is vastgesteld dat dit gestolen kleding van [winkel 1] en [winkel 2] betreft. [getuige 3] heeft verklaard vanaf december 2018 grote hoeveelheden kleding van [winkel 1] te hebben gekocht van een vrouw die samenwerkte met haar zoon, [medeverdachte 2] ; verdachte heeft een zoon, [medeverdachte 2] genaamd. . Vanaf augustus 2019 vertelde de vrouw aan haar ook kleding van [winkel 2] te kunnen leveren, hetgeen zij vervolgens ook heeft gedaan. [getuige 3] heeft de kleding via haar Marktplaatsaccount ‘ [accountnaam] ’ doorverkocht. Ook heeft zij kleding aan [getuige 2] verkocht, die de kleding vervolgens op haar Marktplaatsaccount ‘ [accountnaam] ’ heeft doorverkocht. [winkel 1] en [winkel 2] hebben verklaard de kleding op deze accounts te herkennen als zijnde kleding van hun winkels.
Daarnaast heeft [winkel 2] verklaard dat tijdens de werktijden van verdachte op de computer in de winkel werd ingelogd op het Marktplaatsaccount ‘ [accountnaam] ’, waaraan het e-mailadres [e-mail] @dutchmail.com was gekoppeld, zijnde het e-mailadres van het bedrijf van verdachte. Aangeefster heeft een keer gezien dat er kleding van de winkel te koop werd aangeboden op dit Marktplaatsaccount en dat er een verkoopafspraak werd gemaakt met getuige [getuige 1] . De politie heeft vervolgens vastgesteld dat het artikelnummer op de door [getuige 1] gekochte kleding op de door [winkel 2] overhandigde inventarislijst van gestolen kleding voorkwam.
Gelet op dat alles is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte kleding van [winkel 1] en [winkel 2] heeft verduisterd in dienstbetrekking. Die overtuiging wordt nog versterkt door het feit dat verdachte ook na haar dienstverband bij [winkel 1] is doorgegaan met het ontvreemden van kleding daar (zoals onder feit 2 is bewezenverklaard).
Het verweer van de raadsvrouw dat de administratie van [winkel 1] en de inventarislijst van [winkel 2] onbetrouwbaar zouden zijn, is in het licht van het vorenstaande niet ter zake doende. Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen en van wat hiervoor is overwogen, staat immers vast dat verdachte kledingstukken heeft verduisterd; precieze aantallen zijn niet tenlastegelegd.
De rechtbank stelt wel vast dat er geen bewijs is waaruit blijkt dat verdachte de verduistering bij [winkel 1] in nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en) heeft gepleegd. Verdachte wordt dan ook partieel vrijgesproken van het onderdeel ‘tezamen en in vereniging’.
Bewijsoverweging voor het onder 4 ten laste gelegde feit
Kledingstukken en/of tassen (niet afkomstig van [winkel 1] en/of [winkel 2] )
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte grote hoeveelheid kledingstukken en/of tassen (niet afkomstig van [winkel 1] en/of [winkel 2] ) heeft witgewassen. Uit het dossier blijkt niet dat de aangetroffen kledingstukken/tassen die niet van [winkel 1] of [winkel 2] waren, van enig misdrijf afkomstig zijn. Evenmin kan worden vastgesteld dat deze kleding van de opbrengsten van de onder 1, 2 of 3 bewezenverklaarde feiten is aangeschaft. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit gedeelte van de tenlastelegging.
Geldbedrag
De rechtbank is op grond van voornoemde bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte zich samen met haar zoon, [medeverdachte 2] , schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 16.022,-. Uit het voorgaande blijkt dat verdachte een grote hoeveelheid kledingstukken van [winkel 1] heeft gestolen en verduisterd en een grote hoeveelheid kledingstukken van [winkel 2] heeft verduisterd. Deze kleding heeft zij doorverkocht aan getuige [getuige 3] . [getuige 3] heeft voor die kleding in totaal € 16.022,- betaald, door overmakingen op verschillende rekeningen die ten name waren gesteld van [medeverdachte 2] , de zoon van verdachte; dit laatste op verzoek van verdachte.
Uit deze beschreven gang van zaken volgt in de eerste plaats dat het geldbedrag van in totaal € 16.022,- afkomstig was van misdrijf en dat verdachte dit wist. In de tweede plaats volgt dat verdachte dit geld heeft laten betalen op de rekening(en) van haar zoon. Op deze wijze heeft zij samen met haar zoon dit geldbedrag verworven en voorhanden gehad en heeft zij aldus de opbrengsten van de door haar gepleegde misdrijven witgewassen. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde feit.
Bewijsmiddelen voor het onder 5 ten laste gelegde feit [16]
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 25 juni 2021;
  • een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een aangifte voor winkeliers van supermarkt [supermarkt] van 25 maart 2021 met bijlage, opgemaakt door [verbalisant 2] , werkzaam bij supermarkt [supermarkt] in [vestigingsplaats] .

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
in de periode van 1 december 2018 tot en met 10 juni 2019 te [vestigingsplaats] opzettelijk een grote hoeveelheid kledingstukken toebehorende aan [winkel 1] , welke goederen verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten als winkelmedewerkster, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
feit 2
op tijdstippen in de periode van 25 juni 2019 tot en met 7 september 2019 te [vestigingsplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen of alleen telkens een grote hoeveelheid kledingstukken, toebehorende aan [winkel 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en die weg te nemen grote hoeveelheid kledingstukken onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel;
feit 3
in de periode van 1 juli 2019 tot en met 1 september 2019 te [vestigingsplaats] opzettelijk een grote hoeveelheid kledingstukken toebehorende aan [winkel 2] , welke goederen verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten als winkelmedewerkster, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
feit 4
op tijdstippen in de periode van 1 december 2018 tot en met 1 oktober 2019 te [vestigingsplaats] tezamen en in vereniging met een ander geldbedragen tot een totaal van € 16.022,- (opbrengsten afkomstig uit de verkoop van de gestolen en verduisterde goederen van [winkel 1] en [winkel 2] ) heeft verworven, voorhanden gehad en omgezet terwijl zij wist dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
feit 5
op 25 maart 2021 te [vestigingsplaats] tezamen en in vereniging met een ander een hoeveelheid levensmiddelen die toebehoorden aan Supermarkt [supermarkt] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1
verduistering gepleegd door haar die het goed uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd;
feit 2
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder haar bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd; en
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder haar bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
feit 3
verduistering gepleegd door haar die het goed uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd;
feit 4
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;
feit 5
diefstal door twee of meer verenigde personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder de omstandigheid dat de behandeling van de strafzaak erg lang heeft geduurd en verdachte zorg draagt voor haar man, die een hersentumor heeft. De oplegging van een gevangenisstraf zou betekenen dat verdachte onder meer geen zorg meer kan dragen voor haar man. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank te volstaan met de oplegging van een taakstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vijf strafbare feiten. Verdachte heeft als winkelmedewerkster bij [winkel 1] en vervolgens bij [winkel 2] grote hoeveelheden kleding verduisterd. Op het moment dat haar dienstverband bij [winkel 1] is beëindigd, heeft ze zich met een niet ingeleverde sleutel meerdere keren toegang verschaft tot het magazijn van de winkel en daar wederom grote hoeveelheden kleding meegenomen. Ze heeft daarmee haar bevoegdheden voor privédoeleinden misbruikt. Verdachte heeft het vertrouwen dat beide werkgevers in haar mochten stellen, ernstig geschonden. Zij heeft hiermee haar werkgevers bovendien een groot financieel nadeel toegebracht. Dit soort feiten veroorzaken bovendien onrust en verontwaardiging in de maatschappij. Met haar handelen heeft verdachte aangetoond geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan witwassen. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk, omdat het witwassen van geld een ernstige bedreiging voor de legale economie vormt. De integriteit van het financiële en economische verkeer wordt hierdoor aangetast. Door zo te handelen heeft verdachte tevens eraan meegewerkt dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken. Daar komt nog bij dat daders van strafbare feiten op deze wijze in staat worden gesteld om met hun oneerlijk verdiende geld een maatschappelijke en financiële status te verwerven die zij niet behoren te hebben.
Verdachte heeft zich tot slot schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij het bewezen verklaarde feit opzettelijk heeft gepleegd om onder de aandacht te brengen dat zij en haar man door de inbeslagname van de goederen in deze zaak geen geld hebben. De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij haar – nota bene door haar eigen strafbare handelen veroorzaakte – problemen kennelijk op deze wijze wil oplossen. Daarmee is zij volledig voorbij gegaan aan de gevolgen die dit feit voor anderen heeft. Dergelijke feiten zorgen namelijk voor schade en overlast.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 7 juni 2021 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte recentelijk niet onherroepelijk is veroordeeld voor vergelijkbare strafbare feiten.
De straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de soort en zwaarte van de op te leggen straf acht geslagen op de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. De oriëntatiepunten voor bedrijfsinbraken met veelvuldige recidive gaan uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat verdachte misbruik heeft gemaakt van de sleutel die zij niet had teruggegeven aan haar werkgever en een deel van de bedrijfsinbraken in vereniging heeft gepleegd. Bovendien heeft verdachte, naast die inbraken, ook gedurende een langere tijd kleding verduisterd. Daarnaast wijzen de vastgestelde oriëntatiepunten in het geval van witwassen bij een benadelingsbedrag tussen de € 10.000,- tot € 70.000,- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf uit van twee tot vijf maanden. De rechtbank neemt het verdachte, tenslotte, kwalijk dat zij niet of nauwelijks verantwoordelijkheid voor haar daden lijkt te nemen en die verantwoordelijkheid juist op anderen af probeert te schuiven.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezenverklaarde feiten, mede vanuit een oogpunt van normbevestiging en generale preventie, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank ziet in het licht van de speciale preventie echter reden om de gevangenisstraf deels in voorwaardelijke vorm op te leggen. Deze stok achter de deur zal verdachte ervan moeten weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van negen maanden passend en geboden is, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht tot verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voorwerpen, zoals genummerd van 2 tot en met 402 op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst. Subsidiair heeft de officier van justitie verzocht om de bovenstaande voorwerpen te onttrekken aan het verkeer.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de in de woning van verdachte inbeslaggenomen kledingstukken van de merken [winkel 1] en [winkel 2] aan verdachte geretourneerd dienen te worden.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Teruggave aan de redelijkerwijs rechthebbende
De rechtbank zal de teruggave aan de redelijkerwijs rechthebbende gelasten van de inbeslaggenomen voorwerpen, zoals genummerd van 2 tot en met 402 op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst.
De rechtbank overweegt daartoe in de eerste plaats dat, nu déze voorwerpen geen kledingstukken van [winkel 1] en [winkel 2] lijken te betreffen, niet kan worden vastgesteld dat deze door middel van of uit de baten van de bewezenverklaarde feiten zijn verkregen. Ze zijn daarom niet vatbaar voor verbeurdverklaring. Evenmin zijn ze vatbaar voor onttrekking aan het verkeer omdat de door de officier van justitie ingebrachte verklaring van een taxateur van Domeinen onvoldoende is om zonder nader onderzoek aan te nemen dat de betreffende kledingstukken vervalste merkkleding betroffen.
De rechtbank overweegt verder dat uit de verklaring van verdachte volgt dat deze voorwerpen volgens haar van haarzelf en/of van haar bedrijf [bedrijf] B.V. zijn. Nu de rechtbank niet kan vaststellen welke voorwerpen van verdachte en welke voorwerpen van haar bedrijf [bedrijf] B.V. zijn, zal de rechtbank de teruggave van de voorwerpen aan de redelijkerwijs rechthebbende gelasten.

10.BENADEELDE PARTIJEN [winkel 1] B.V. EN [winkel 2] B.V.

[winkel 1] B.V. heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 147.634,-, bestaande uit materiële schade, ten gevolge van de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ook [winkel 2] B.V. heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 7.881,-, bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot de vordering van [winkel 2] B.V. op het standpunt gesteld dat deze geheel kan worden toegewezen. Met betrekking tot de vordering van [winkel 1] B.V. heeft de officier van justitie aangevoerd dat de vordering tot een bedrag van € 59.053,- kan worden toegewezen, nu dit de inkoopwaarde betreft. Indien de rechtbank van oordeel is dat het verlenen van een volmacht noodzakelijk is, heeft de officier van justitie een voorwaardelijk verzoek ingediend om in dat geval gelegenheid te bieden tot herstel van dit gebrek.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat beide benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering. Primair vanwege de bepleite vrijspraak en subsidiair omdat uit beide vorderingen niet blijkt dat deze zijn ingediend door een daartoe bevoegde vertegenwoordiger. Meer subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd. Het bieden van een herstelmogelijkheid zou in dit geval een onevenredige belasting van het strafproces opleveren.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van een benadeelde partij die een rechtspersoon is, zal door een daartoe bevoegde vertegenwoordiger moeten worden ingesteld. De vertegenwoordiging kan volgen uit de wet (Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek), de statuten van de rechtspersoon en/of uit een volmacht. Als een persoon die verbonden is aan de rechtspersoon namens de rechtspersoon een vordering instelt en uit het procesdossier (bijvoorbeeld de aangifte) of een uittreksel van de Kamer van Koophandel duidelijk is dat deze persoon een voor de vordering relevante functie heeft binnen de rechtspersoon, dan mag van de Hoge Raad al snel worden aangenomen dat die persoon bevoegd is namens de rechtspersoon de vordering in te dienen.
De rechtbank stelt vast dat de rechtspersonen [winkel 1] B.V. en [winkel 2] B.V. zich als benadeelde partijen in het geding hebben gevoegd. De vordering tot schadevergoeding van [winkel 1] B.V. is namens haar ingediend door [B] . De rechtbank overweegt dat bij de vordering geen stukken zijn gevoegd waaruit blijkt dat [B] bevoegd is om [winkel 1] B.V te vertegenwoordigen in dezen. De vordering tot schadevergoeding van [winkel 2] B.V. is namens haar ingediend door [C] . De rechtbank overweegt dat ook bij deze vordering geen stukken zijn gevoegd waaruit blijkt dat [C] bevoegd is om [winkel 2] B.V. in dezen te vertegenwoordigen.
De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat de vorderingen tot schadevergoeding zijn ingediend door daartoe bevoegde vertegenwoordigers van de benadeelde partijen. In beginsel dient een benadeelde partij de gelegenheid te worden geboden tot herstel van dit gebrek. De rechtbank is echter van oordeel dat het bieden van een herstelmogelijkheid in dit geval een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Het belang van verdachte bij een voortvarende afdoening van de strafzaak weegt hier – gelet op het tijdsverloop tot op heden en gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte – zwaarder dan het belang van de professionele benadeelde partijen in kwestie bij schadeverhaal via de strafzaak. De rechtbank zal de benadeelde partijen [winkel 1] B.V. en [winkel 2] B.V. daarom niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen en bepalen dat zij hun vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Proceskosten
De rechtbank compenseert de proceskosten van de benadeelde partijen en verdachte, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 311, 322 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart de onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
  • stelt daarbij een
  • als
Beslag
- gelast de teruggave aan de redelijkerwijs rechthebbende van de inbeslaggenomen voorwerpen, zoals genummerd van 2 tot en met 402 op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst;
Benadeelde partij [winkel 1] B.V.
  • verklaart [winkel 1] B.V. niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;
Benadeelde partij [winkel 2] B.V.
  • verklaart [winkel 2] B.V. niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door A.W.M. van Hoof, voorzitter, mrs. R.P.P. Hoekstra en A.A.M. Elzakkers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.Z. Turan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 juli 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16/237479-19
1
zij, op één of meer tijdsstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2018 tot en met 10 juni 2019 te [vestigingsplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk een grote hoeveelheid kledingstukken en/of tassen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehoorde aan [winkel 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als winkelmedewerkster, elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 juni 2019 tot en met 7 september 2019 te [vestigingsplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een grote hoeveelheid kledingstukken en/of tassen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s)
toebehoorde, te weten aan [winkel 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen grote hoeveelheid
kledingstukken en/of tassen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door een deur van het pand te openen en/of het pand/magazijn te betreden met een onrechtmatig verkregen/gestolen sleutel;
3
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2019 tot en met 1 september 2019 te [vestigingsplaats] , althans in Nederland, opzettelijk een grote hoeveelheid kledingstukken en/of tassen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehoorde aan [winkel 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als winkelmedewerkster, elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
4
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2018 tot en met 1 oktober 2019 te [vestigingsplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, voorwerpen, te weten een grote hoeveelheid kledingstukken en/of tassen (niet afkomstig van [winkel 2] en/of [winkel 1] ) (aangetroffen in de woning van de verdachte) en/of € 16.022,- althans enig geldbedrag, (opbrengsten afkomstig uit de verkoop/handel van de gestolen en/of verduisterde goederen van [winkel 1] en/of [winkel 2] ) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van genoemde voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
16/084010-21
zij op of omstreeks 25 maart 2021 te [vestigingsplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid levensmiddelen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan Supermarkt [supermarkt] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 5 februari 2021, genummerd PL0900-2019269038, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 001 tot en met 1058. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 0501-0503.
3.Pagina’s 0635-0650.
4.Pagina’s 0501-0503.
5.Pagina’s 0504-0508.
6.Pagina’s 0509-0541.
7.Pagina’s 0546-0564.
8.Pagina’s 0815-0819.
9.Pagina 0820.
10.Pagina’s 0821-0823.
11.Pagina’s 0841-0843.
12.Pagina’s 851-861.
13.Pagina’s 849 en 850.
14.Pagina 848.
15.Pagina’s 0943-0951.
16.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 26 maart 2021, genummerd PL0900-2021092567, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 01 tot en met 29. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
17.Pagina’s 01-06.