4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelenvoor het onder 2 ten laste gelegde feit
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 25 juni 2021;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [aangever 1] van 7 september 2019, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage van verbalisant [verbalisant 1] van 18 september 2019, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland.
Bewijsoverweging voor het onder 2 ten laste gelegde feit
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte in de periode van 25 juni 2019 tot en met 7 september 2019 meerdere keren een grote hoeveelheid kledingstukken van [winkel 1] heeft gestolen. Dit deed zij in ieder geval zes keer, waarvan in ieder geval drie keer samen met medeverdachte [medeverdachte 1] . Verdachte heeft daarbij gebruik gemaakt van de sleutel die zij tijdens haar dienstbetrekking van [winkel 1] heeft gekregen en na afloop van haar dienstbetrekking niet heeft ingeleverd. Verdachte heeft deze sleutel dus weliswaar niet onrechtmatig verkregen of gestolen, maar heeft wel gebruik gemaakt van die sleutel terwijl zij daartoe niet (meer) gerechtigd was; dit kwalificeert als het gebruiken van een ‘valse sleutel’ zoals ten laste is gelegd. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte met gebruik van een valse sleutel de diefstallen heeft gepleegd.
Bewijsmiddelen voor de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten
1. [aangever 1] heeft namens [winkel 1] op 7 september 2019 aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte,– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Plaats delict: [vestigingsplaats]
Ik doe aangifte van inbraak in de winkel [winkel 1] . Er is bij ons al langere tijd sprake van diefstal. Van december 2018 tot begin juni 2019 heeft een mevrouw genaamd [verdachte] bij ons gewerkt.
Wij hebben specifieke labels aan de kleding in verband met de [winkel 2] die hierdoor herkenbaar zijn. Wij hebben meerdere malen goederen vermoedelijk van onze winkel aangetroffen op Marktplaats. Dit is geschiedt onder [accountnaam] en [accountnaam] .
2. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen met fotobijlagevan 8 september 2019, – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
[verdachte] heeft vanaf december 2018 tot juni 2019 bij mij gewerkt in de winkel [winkel 1] . Ik merkte altijd al dat ik kleding miste. Ik had altijd wel het vermoeden dat [verdachte] kleding meenam.
3. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen met bijlagevan 12 september 2019, – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
We missen totaal 1683 kledingstukken sinds maart 2018. In maart 2018 hebben wij voor het laatst de voorraad gecontroleerd. Normaal is er altijd wel een verschil. Maar 1683 kledingstukken is te veel.
4. [aangever 2] heeft namens [winkel 2] op 17 september 2019 aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte,– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Hierbij doe ik aangifte van een gekwalificeerde diefstal bij de winkel [winkel 2] gevestigd te [vestigingsplaats] . In de maanden juli en augustus 2019 zijn er uit onze winkel 1060 kledingstukken weggenomen. Deze kledingstukken zijn niet betaald. Ik heb een redelijk groot vermoeden wie de diefstalen heeft gepleegd. Het gaat hierom een oud medewerker van [winkel 2] genaamd [verdachte] . [verdachte] heeft in de maanden juli en augustus 2019 bij [winkel 2] gewerkt. Ze had een contract tot en met augustus 2019.
Ik was aan het werk in de winkel [winkel 2] . Op een gegeven moment ging ik achter de computer zitten. Ik zag vervolgens dat er een account open stond van de internetsite Marktplaats. Ik zag dat het om de account ging genaamd [accountnaam] . Ik zag verschillende advertenties van [accountnaam] . Ik zag dat er kledingstukken van [winkel 2] werden aangeboden. Ik herkende de kledingstukken als kleding uit onze winkel. Ik zag onze stickers op verpakkingen. Ook zag ik advertenties op aanvraag met daarbij foto's van kledingstukken van [winkel 2] . Ik zag op de achtergrond dat de foto gemaakt is op onze winkelbalie. Ook zag ik een chatgesprek dat de persoon achter [accountnaam] een kledingstuk van [winkel 2] had verkocht aan een persoon genaamd [getuige 1] . Ik zag tevens dat de e-mail die gekoppeld was aan het account was: [e-mail] @dutchmail.com. In de geschiedenis van het internet zag ik dat de inloggegevens gelijk waren met de werktijden van [verdachte] .
Ik zag accounts waar ik onze kleding ook op herkende. Ik herkende de kleding door de stickers op de verpakking. Dit is ook allemaal te controleren middels de inventarislijst die ik u heb overhandigd. De accounts waren: [accountnaam] en [accountnaam] .
5. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen met fotobijlagevan 18 september 2019, – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Ik heb telefonisch contact gelegd met [getuige 1] .
V: Klopt het dat je in augustus 2019 een kledingstuk van het merk [winkel 2] heb gekocht via Marktplaats?
A: Ja dat klopt.
A: Dit waren twintig onderbroeken.
V: Wat heb je hiervoor betaald?
A: In totaal 140 euro.
V: Heb je de verpakking nog.
A: Ja die heb ik nog. Er staat [winkel 2] op.
V: Van welk account heb je de onderbroeken gekocht?
A: Van een account genaamd [accountnaam] .
6. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingenvan 18 september 2019, – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
In het gespreksverslag verklaarde [getuige 1] dat hij van het Marktplaatsaccount [accountnaam] 20 onderbroeken van het merk [winkel 2] heeft gekocht. [getuige 1] heeft vervolgens via de telefoon een foto gestuurd van de verpakking met sticker en artikelnummer. Ik heb de foto bekeken en zag dat de verpakking voorzien was van het artikelnummer 151851-000-005. Ik zag dat het artikelnummer 151851-000-005 voor kwam op de inventarislijst die als bijlage bij de aangifte van [winkel 2] was gevoegd.
7. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen met bijlagevan 28 september 2019, – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Er is een uittreksel van de Kamer van Koophandel opgevraagd betreffende [bedrijf] B.V. In het uittreksel was het volgende te zien;
- handelsnaam: [bedrijf] B.V;
- email: [e-mail] @dutchmail.com.
Aandeelhouder
- Naam: [verdachte] .
Bestuurders
- naam: [verdachte] ;
- naam: [bestuurder] .
8. [getuige 2] heeft op 2 oktober 2019 als getuige een verklaring afgelegd en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van verhoor getuige, – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
V: Waar bent u woonachtig?
A: [adres] in [woonplaats] .
V: Bent u in bezit van een Marktplaats account?
A: Ja, dat is [accountnaam] .
V: De kleding van [winkel 1] en [winkel 2] welke bij u gisteren is aangetroffen is van diefstal afkomstig. Kunt u mij vertellen hoe u aan deze kleding komt?
A: Deze kleding heb ik gekocht van [A] . Het was de bedoeling om deze kleding weer door te verkopen. [A] kocht al langer kleding van een vrouw. [A] vertelde mij dat ze vanaf de winter bij deze vrouw kleding heeft gekocht. Ik kocht dan via [A] vanaf april/mei 2019 kleding.
9. [getuige 3] heeft op 4 oktober 2019 als getuige een verklaring afgelegd en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van verhoor getuige met bijlagen, – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
V: Heb je een Marktplaats account?
A: [accountnaam] .
V: Waar ken je [getuige 2] van?
A: Van Marktplaats. [getuige 2] kocht [winkel 1] kleding bij mij. Deze kleding van [winkel 1] kreeg ik
van een vrouw.
De vrouw heb ik ontmoet via Marktplaats. Ik kocht iets van [winkel 1] van haar. Ze vertelde dat ze aan meer kledingstukken van [winkel 1] kon komen. Ik heb vervolgens vanaf december 2018 meer kleding van [winkel 1] bij haar gekocht. Ik kreeg toen zelfs foto's uit een winkel van [winkel 1] . De vrouw kwam met grote partijen kleding aan. Vanaf eind december 2018 ben ik het gaan verkopen op marktplaats via het account [accountnaam] . Ik heb ongeveer 15 a 16 leveringen gehad. Ik weet het niet meer precies. Ik betaalde 1400,- a 1500,- euro per levering. De vrouw verstuurde ook alles aangetekend. De kleding van [winkel 1] had allemaal een prijslabel. Vanaf augustus 2019 vertelde de vrouw dat ze ook kleding van [winkel 2] kon leveren.
V: Werkte de vrouw samen met iemand?
A: Ja met haar zoon genaamd [medeverdachte 2] . De laatste maanden kreeg ik [medeverdachte 2] aan de telefoon.
[medeverdachte 2] stelde zich voor als de zoon van de vrouw. Op verzoek van de vrouw moest ik later het geld ook overmaken aan [medeverdachte 2] . Ik weet dat [medeverdachte 2] van de achternaam [naam] genaamd is. En ik zag op de rekening waar ik het geld aan overmaakte dat daar de naam van [naam] stond.
10. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingenvan 9 oktober 2019, – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
In de woningen, [adres] te [woonplaats] (de rechtbank begrijpt: het adres van verdachte) en [adres] te [woonplaats] (de rechtbank begrijpt: het adres van getuige [getuige 2] ) zijn kledingstukken van het merk [winkel 1] aangetroffen. Getuige [getuige 3] overhandigde kledingstukken van [winkel 1] tijdens het getuigenverhoor. De aangever [aangever 1] heeft de volgende kledingstukken herkend als zijnde kleding welke afkomstig waren uit de winkel [winkel 1] en welke van diefstal afkomstig waren.
[adres] [woonplaats]
- 2 kledingstukken
- 2 kledinghangers
- 3 paar schoenen
[adres] [woonplaats]
- 266 kledingstukken
- 22 kledinghangers
- 1 paar schoenen
Getuige [getuige 3]
- 13 kledingstukken
- 3 paar schoenen
- 16 kledinghangers
11. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingenvan 9 oktober 2019, – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
In de woningen, [adres] (de rechtbank begrijpt: het adres van verdachte) en [adres] te [woonplaats] (de rechtbank begrijpt: het adres van getuige [getuige 2] ) zijn kledingstukken van het merk [winkel 2] aangetroffen. Getuige [getuige 3] overhandigde kledingstukken van het merk [winkel 2] tijdens het getuigenverhoor. Er is onderzoek gedaan naar de herkomst van de kledingstukken middels de bijlage lijst van de aangifte van [winkel 2] . De kledingstukken die hieronder genoemd gaan worden zijn onderzocht en er is vastgelegd dat deze van diefstal afkomstig waren.
Getuige [getuige 3]
- 5 Kledingstukken van het merk [winkel 2]
[adres] [woonplaats]
- 11 Kledingstukken van het merk [winkel 2]
[adres] [woonplaats]
- 73 kledingstukken van het merk [winkel 2]
12. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen met bijlagevan 18 december 2019, – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Ontvangen bedragen [getuige 3] .
In totaal heeft de getuige [getuige 3] een bedrag van 16.022,- euro overgeboekt op verschillende rekeningen van verdachte [medeverdachte 2] . Als omschrijving werd de teksten " [winkel 1] " en "Kleding" gebruikt.
Bewijsoverwegingen voor de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten
Verdachte heeft in de periode van begin december 2018 tot en met begin juni 2019 in de winkel van [winkel 1] gewerkt. In de maanden juli en augustus 2019 heeft zij bij [winkel 2] gewerkt. Uit de aangiften van [winkel 1] en [winkel 2] blijkt dat er in die periode grote hoeveelheden kleding zijn verdwenen. Een deel van die gestolen kleding is door de politie aangetroffen in de woning van verdachte en in de woning van getuige [getuige 2] . Ook is er door getuige [getuige 3] kleding aan de politie overhandigd, waarvan is vastgesteld dat dit gestolen kleding van [winkel 1] en [winkel 2] betreft. [getuige 3] heeft verklaard vanaf december 2018 grote hoeveelheden kleding van [winkel 1] te hebben gekocht van een vrouw die samenwerkte met haar zoon, [medeverdachte 2] ; verdachte heeft een zoon, [medeverdachte 2] genaamd. . Vanaf augustus 2019 vertelde de vrouw aan haar ook kleding van [winkel 2] te kunnen leveren, hetgeen zij vervolgens ook heeft gedaan. [getuige 3] heeft de kleding via haar Marktplaatsaccount ‘ [accountnaam] ’ doorverkocht. Ook heeft zij kleding aan [getuige 2] verkocht, die de kleding vervolgens op haar Marktplaatsaccount ‘ [accountnaam] ’ heeft doorverkocht. [winkel 1] en [winkel 2] hebben verklaard de kleding op deze accounts te herkennen als zijnde kleding van hun winkels.
Daarnaast heeft [winkel 2] verklaard dat tijdens de werktijden van verdachte op de computer in de winkel werd ingelogd op het Marktplaatsaccount ‘ [accountnaam] ’, waaraan het e-mailadres [e-mail] @dutchmail.com was gekoppeld, zijnde het e-mailadres van het bedrijf van verdachte. Aangeefster heeft een keer gezien dat er kleding van de winkel te koop werd aangeboden op dit Marktplaatsaccount en dat er een verkoopafspraak werd gemaakt met getuige [getuige 1] . De politie heeft vervolgens vastgesteld dat het artikelnummer op de door [getuige 1] gekochte kleding op de door [winkel 2] overhandigde inventarislijst van gestolen kleding voorkwam.
Gelet op dat alles is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte kleding van [winkel 1] en [winkel 2] heeft verduisterd in dienstbetrekking. Die overtuiging wordt nog versterkt door het feit dat verdachte ook na haar dienstverband bij [winkel 1] is doorgegaan met het ontvreemden van kleding daar (zoals onder feit 2 is bewezenverklaard).
Het verweer van de raadsvrouw dat de administratie van [winkel 1] en de inventarislijst van [winkel 2] onbetrouwbaar zouden zijn, is in het licht van het vorenstaande niet ter zake doende. Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen en van wat hiervoor is overwogen, staat immers vast dat verdachte kledingstukken heeft verduisterd; precieze aantallen zijn niet tenlastegelegd.
De rechtbank stelt wel vast dat er geen bewijs is waaruit blijkt dat verdachte de verduistering bij [winkel 1] in nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en) heeft gepleegd. Verdachte wordt dan ook partieel vrijgesproken van het onderdeel ‘tezamen en in vereniging’.
Bewijsoverweging voor het onder 4 ten laste gelegde feit
Kledingstukken en/of tassen (niet afkomstig van [winkel 1] en/of [winkel 2] )
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte grote hoeveelheid kledingstukken en/of tassen (niet afkomstig van [winkel 1] en/of [winkel 2] ) heeft witgewassen. Uit het dossier blijkt niet dat de aangetroffen kledingstukken/tassen die niet van [winkel 1] of [winkel 2] waren, van enig misdrijf afkomstig zijn. Evenmin kan worden vastgesteld dat deze kleding van de opbrengsten van de onder 1, 2 of 3 bewezenverklaarde feiten is aangeschaft. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit gedeelte van de tenlastelegging.
Geldbedrag
De rechtbank is op grond van voornoemde bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte zich samen met haar zoon, [medeverdachte 2] , schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 16.022,-. Uit het voorgaande blijkt dat verdachte een grote hoeveelheid kledingstukken van [winkel 1] heeft gestolen en verduisterd en een grote hoeveelheid kledingstukken van [winkel 2] heeft verduisterd. Deze kleding heeft zij doorverkocht aan getuige [getuige 3] . [getuige 3] heeft voor die kleding in totaal € 16.022,- betaald, door overmakingen op verschillende rekeningen die ten name waren gesteld van [medeverdachte 2] , de zoon van verdachte; dit laatste op verzoek van verdachte.
Uit deze beschreven gang van zaken volgt in de eerste plaats dat het geldbedrag van in totaal € 16.022,- afkomstig was van misdrijf en dat verdachte dit wist. In de tweede plaats volgt dat verdachte dit geld heeft laten betalen op de rekening(en) van haar zoon. Op deze wijze heeft zij samen met haar zoon dit geldbedrag verworven en voorhanden gehad en heeft zij aldus de opbrengsten van de door haar gepleegde misdrijven witgewassen. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde feit.
Bewijsmiddelen voor het onder 5 ten laste gelegde feit
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 25 juni 2021;
- een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een aangifte voor winkeliers van supermarkt [supermarkt] van 25 maart 2021 met bijlage, opgemaakt door [verbalisant 2] , werkzaam bij supermarkt [supermarkt] in [vestigingsplaats] .