ECLI:NL:RBMNE:2021:2976

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juni 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
1611984520
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor aanranding met vrijspraak voor een tweede aanranding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 juni 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004. De verdachte werd beschuldigd van twee aanrandingen die op 30 april 2020 in Utrecht zouden hebben plaatsgevonden. Tijdens de terechtzitting op 21 mei 2021 heeft de verdachte bekend dat hij het eerste feit heeft gepleegd, maar hij heeft de beschuldigingen met betrekking tot het tweede feit ontkend. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor beide feiten zou worden veroordeeld. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en de verdachte zorgvuldig gewogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het eerste feit, de aanranding van [slachtoffer 1], wettig en overtuigend bewezen heeft geacht, terwijl er onvoldoende bewijs was voor de aanranding van [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het tweede feit, omdat de omstandigheden en de verklaringen niet voldoende steun boden voor de opzet op een ontuchtige handeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en bijzondere voorwaarden voor toezicht en begeleiding. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van € 500,00 aan [slachtoffer 1] voor immateriële schade, terwijl de vordering van [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/119845-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 juni 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode 1] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 mei 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Krabben-Tmim, advocaat te Rhenen, alsmede mr. P. van der Geest, advocaat te Utrecht, namens de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.
Ter terechtzitting waren tevens aanwezig:
  • de moeder en broer van verdachte;
  • dhr. H. Al Ibrahim, tolk in de Arabische (Syrische) taal;
  • de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
  • dhr. [A] , medewerker van [organisatie 1] .

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
t.a.v. feit 1: op 30 april 2020 te Utrecht [slachtoffer 1] heeft aangerand;
t.a.v. feit 2: op 30 april 2020 te Utrecht [slachtoffer 2] heeft aangerand.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij het onder feit 1 tenlastegelegde begaan heeft. Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde geldt dat is komen vast te staan dat verdachte degene is die aangeefster bij het hekje is gepasseerd. De verklaring van aangeefster, dat zij op dat moment door verdachte in haar schaamstreek is betast, vindt als schakelbewijs, gelet op het soortgelijke karakter van beide ten laste gelegde feiten, steun in het bewijs van feit 1.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 2 tenlastegelegde. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte eerst aangeefster [slachtoffer 1] is tegengekomen en dat hij vervolgens hard is weggevlucht richting het AZC. Op die route is verdachte aangeefster [slachtoffer 2] tegengekomen. Aangeefster [slachtoffer 2] heeft ook verklaard dat een jongen hard op haar af kwam fietsen. Bij het hekje liet aangeefster [slachtoffer 2] verdachte voorgaan en daarna zou verdachte aan aangeefster hebben gezeten. Verdachte betwist niet dat hij aangeefster [slachtoffer 2] heeft aangeraakt, maar wel de (voorwaardelijke) opzet op het aanranden van haar. Verdachte was doodsbang en wilde zo snel mogelijk naar huis. Voor zo ver verdachte aangeefster [slachtoffer 2] al aangeraakt zou hebben, had hij geen enkele seksuele intentie. Van een gelijke modus operandi is geen sprake; daarvoor verschillen beide incidenten, zowel in de aard als in de context, te veel van elkaar.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak van het onder feit 2 tenlastegelegde
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de onder feit 2 ten laste gelegde aanranding. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij in paniek was geraakt na het incident met aangeefster [slachtoffer 1] en toen snel naar huis is gefietst. Deze verklaring komt overeen met wat aangeefster [slachtoffer 2] daarover heeft verklaard, namelijk dat een jongen – verdachte – met ‘best wel een snelheid’ aan kwam fietsen. Verdachte heeft verder verklaard dat hij na het passeren van het hekje aangeefster misschien wel heeft aangeraakt, maar dat hij haar slechts uit de weg wilde duwen. Hoewel de rechtbank geen redenen heeft om de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] in twijfel te trekken, kan de rechtbank op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen onvoldoende vaststellen dat verdachte de (voorwaardelijke) opzet heeft gehad op het plegen van een ontuchtelijke handeling met [slachtoffer 2] . De rechtbank weegt hierin ook mee dat aangeefster verklaard heeft dat verdachte, toen hij met zijn hand richting haar vagina bewoog, zijn hand open had met de handpalm naar boven gericht, hetgeen meer duidt op een slaande c.q. duwende beweging dan een betastende beweging. Bovendien wijkt het door aangeefster [slachtoffer 2] beschreven incident, zowel in duur van de aanraking als in wijze van benaderen, af van hetgeen door aangeefster [slachtoffer 1] is beschreven, dat dit een schakelbewijsconstructie in de weg staat. Dit laat onverlet dat aangeefster [slachtoffer 2] een en ander anders heeft beleefd.
Nu de opzet van verdachte onvoldoende overtuigend te bewijzen is dient verdachte daarom te worden vrijgesproken van de onder feit 2 ten laste gelegde aanranding.
4.3.2.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder feit 1 tenlastegelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 mei 2021;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 1 mei 2020, genummerd PL0900-2020132307-1, opgemaakt door de politie Midden-Nederland.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 30 april 2020 te [plaatsnaam 1] , door een andere feitelijkheid, te weten door
- [slachtoffer 1] onverhoeds van achteren te benaderen en
- onverhoeds van achteren zijn armen om het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] te slaan en
- vervolgens met zijn handen en vingers over het met kleding bedekte geslachtsdeel van [slachtoffer 1] te betasten en/of te wrijven en
- vervolgens zijn hand in zijn, verdachtes, onderbroek te doen,
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, te weten het betasten van haar met kleding bedekte geslachtsdeel.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 80 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 40 dagen jeugddetentie, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden toezicht en begeleiding door [organisatie 2] , en het meewerken aan psychodiagnostisch onderzoek en de daar eventueel uit voortkomende behandeling en/of begeleiding.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de strafmaat gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich op klaarlichte dag schuldig gemaakt aan een aanranding. Hiermee heeft verdachte respectloos gehandeld jegens het slachtoffer en haar recht op lichamelijke integriteit ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen behoeften. Verdachte heeft geen rekening gehouden met de impact die dit op haar heeft gehad. Deze impact blijkt ook uit de slachtofferverklaring van aangeefster, waarin zij heeft beschreven dat het voorval haar vandaag de dag nog steeds boos maakt en zij veel onmacht heeft gevoeld.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 22 april 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de rapportage van [organisatie 1] (hierna: [organisatie 1] ) van 12 mei 2021, opgesteld door dhr. [A] , [organisatie 1] -medewerker. Uit deze rapportage blijkt dat verdachte de Nederlandse taal nauwelijks spreekt en de communicatie met verdachte en zijn ouders daardoor moeizaam op gang is gekomen. Door deze taalbarrière is het moeilijk om een betrouwbare risicoanalyse op te stellen. Verdachte heeft als gevolg van de coronamaatregelen veel vertraging opgelopen in zijn onderwijsprogramma. Het buurtteam en een gezinscoach zijn betrokken bij het gezin. Het gezin heeft inmiddels een verblijfsstatus gekregen en is in maart jongstleden verhuisd van het AZC [plaatsnaam 1] naar een woning in [plaatsnaam 2] . [organisatie 1] vindt het zorgelijk dat verdachte de feiten stellig ontkent. [organisatie 1] acht het van belang om het jeugdreclasseringstoezicht voort te zetten en meer diagnostisch onderzoek te verrichten naar de persoon van verdachte. [organisatie 1] adviseert derhalve om bij een veroordeling een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden de maatregel Toezicht & Begeleiding, uitgevoerd door [organisatie 2] , waarbinnen verdachte dient mee te werken aan een psychodiagnostisch onderzoek en de daar eventueel uit voortkomende behandeling en/of begeleiding.
Ter terechtzitting heeft dhr. [A] , [organisatie 1] -medewerker, een nadere toelichting gegeven op de rapportage. Dhr. [A] heeft verklaard dat het positief is dat verdachte inmiddels feit 1 bekend heeft, waardoor er een begin is ontstaan om hierover met verdachte in gesprek te kunnen gaan. Het gedrag van verdachte op school is goed, maar hij komt nog niet vooruit in zijn ontwikkeling. Verdachte heeft veel concentratieproblemen en diagnostisch onderzoek kan ook inzicht geven in zijn IQ. Er is veel contact met de jeugdreclassering en het advies van [organisatie 1] is daarop afgestemd. Het contact tussen verdachte en zijn familie loopt nu moeizaam. Dit komt waarschijnlijk omdat de ouders van verdachte het moeilijk vinden om om te gaan met de bekentenis van verdachte. Hierin ligt ook een taak voor de jeugdreclassering.
Strafoplegging
Gelet op de vrijspraak voor het onder feit 2 ten laste gelegde, wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door [organisatie 1] , passend en geboden is.

9.BENADEELDE PARTIJEN

9.1.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 500,00. Dit bedrag bestaat immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 tenlastegelegde.
9.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen. De officier van justitie acht het gevorderde bedrag aan de hoge kant, maar heeft zich ten aanzien van de hoogte van het toe te wijzen bedrag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2020 tot de dag van volledige betaling.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2020 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank stelt het aantal dagen gijzeling op 0 dagen, omdat het jeugdstrafrecht van toepassing is.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
9.2
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 500,00. Dit bedrag bestaat immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 2 tenlastegelegde.
9.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen. De officier van justitie acht het gevorderde bedrag aan de hoge kant, maar heeft zich ten aanzien van de hoogte van het toe te wijzen bedrag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair, gelet op de door haar bepleite vrijspraak, op standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in haar vordering, dan wel dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om de vordering van [slachtoffer 2] te matigen.
9.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu verdachte van het onder feit 2 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De rechtbank compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals die artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart hetgeen meer of anders ten laste is gelegd niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de werkstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
- bepaalt dat van deze taakstraf in de vorm van een werkstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
-
als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
* zich in het kader van de maatregel Toezicht en Begeleiding, binnen drie dagen na dit vonnis meldt bij [organisatie 2] op het adres [adres 2] , [postcode 2] te [plaatsnaam 3] , en zich daarna gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht en zich houdt aan de aanwijzingen die hem in dit kader worden gegeven;
* meewerkt aan het uitvoeren van psychodiagnostisch onderzoek en de daar eventueel uit voortkomende behandeling en/of begeleiding, indien en zolang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
waarbij [organisatie 2] , opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst de vordering toe tot een bedrag van € 500,00 bestaande uit immateriële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 april 2020 tot aan de dag van algehele betaling;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 500,00 te betalen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 30 april 2020 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 0 dagen gijzeling;
benadeelde partij [slachtoffer 2]
- verklaart benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W.B. Snijders Blok, voorzitter tevens kinderrechter, mrs. Y.M. Vanwersch, kinderrechter, en A. Bouteibi, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L. Steijns, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 juni 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 30 april 2020 te Utrecht, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door
- [slachtoffer 1] onverhoeds van achteren te benaderen en/of
- onverhoeds van achteren zijn armen om het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] te slaan/doen en/of
- ( vervolgens) met zijn hand(en) en/of vinger(s) (over) het met kleding bedekte geslachtsdeel van [slachtoffer 1] te betasten en/of te wrijven en/of
- ( vervolgens) zijn hand in zijn, verdachtes, onderbroek te doen,
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van haar met kleding bedekte geslachtsdeel;
( art 246 Wetboek van Strafrecht )
2. hij op of omstreeks 30 april 2020 te Utrecht, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door
- onverhoeds uit te halen naar het kruis van [slachtoffer 2] en/of (daarbij) onverhoeds met zijn hand(en) en/of vinger(s) het met kleding bedekte geslachtsdeel van [slachtoffer 2] te betasten,
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van haar met kleding bedekte geslachtsdeel.
( art 246 Wetboek van Strafrecht )