4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Parketnummer 16/198904-20, feit 1 en 2:
De feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 mei 2021;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van afschrift van aangifte van [E] , namens [slachtoffer 1] [plaatsnaam 1] , van 25 mei 2020, genummerd PL0900-2020161146, opgemaakt door de politie, houdende de aangifte van [slachtoffer 1] [plaatsnaam 1] , doorgenummerde pagina 1 en 2;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , van 22 juni 2020, genummerd PL0900-2020197448-1, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, houdende de aangifte van [slachtoffer 2] , doorgenummerde pagina 15 en 16;
Parketnummer 16/198904-20, feit 3:
[slachtoffer 3] heeft in zijn aangifte onder meer het volgende verklaard:
‘
Op dinsdag 7 juli 2020, omstreeks 12.30 uur, ging ik naar mijn werk. Ik woon op de [adres 1] in [plaatsnaam 1] . Ik stapte in mijn auto en vervolgens draaide ik mijn auto in de richting
van de [straatnaam 1] . Ik zag dat er een fietser naderde in tegengestelde richting.Ik zag dat deze man een dreigende houding aannam en wat uit zijn rieten mand pakte. Ik zag dat dit een mes was van ongeveer 30 centimeter. Ik hoorde dat hij zei: “wegwezen, ik steek je neer.” Hij zei dit meerdere keren achter elkaar. Ik voel mij erg bedreigd en denk echt dat de man mij dood wilde maken.’
Getuige [getuige] , wonende op de [adres 1] te [plaatsnaam 1] , heeft onder meer het volgende verklaard:
‘Op dinsdag 7 juli 2020 omstreeks 12.30 uur zat ik in huis op de zolder. Ik zag dat mijn vader naar een man toe liep die op een fiets op de kruising stond. Ik zag dat de man op de fiets opeens uit het mandje voorop zijn fiets een mes pakte. Ik hoorde mijn vader toen roepen “bel de politie”.’
Ter terechtzitting heeft verdachte het volgende verklaard:
‘Ik heb een mes in mijn handen gehad.’
Bewijsoverweging:
Verdachte heeft bekend dat hij een mes heeft gepakt toen aangever hem benaderde. Verdachte heeft verder verklaard dat hij aangever daarmee op afstand wilde houden. Van die bewuste gedraging gaat naar haar aard dreiging uit. De rechtbank heeft verder geen reden om aan de juistheid van de verklaring van aangever te twijfelen. De rechtbank acht het dan ook wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte een mes heeft getoond en daarbij heeft gezegd ‘ik steek je neer’.
Parketnummer 16/110088-20:
In de aangifte van [C] , namens het slachtoffer [slachtoffer 4] , staat onder meer het volgende:
‘Op zaterdag 25 januari 2020, omstreeks 10.30 uur, heb ik het pand van [slachtoffer 4] verlaten. Ik zag toen ik het pand verliet, dat het beeld er nog stond en onbeschadigd was.Op 26 januari 2020 , omstreeks 07.30 uur, kwam ik weer terug bij het pand. Ik zag vervolgens dat het genoemde beeld weg was.’
Ter terechtzitting heeft verdachte het volgende verklaard:
‘Ik heb het beeldje gekocht voor €20,- toen ik met een groep verslaafden in een park in [plaatsnaam 1] stond. Ik wist dat het ongeveer €500,- zou opbrengen. Er worden daar veel dingen verkocht die niet eerlijk zijn. Ongeveer een week later kwam ik erachter dat het beeld gepikt was toen ik het zag op de televisie. Ik heb het beeld toen op de [straatnaam 2] gezet.’
Bewijsoverweging:
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte niet wist, dan wel had kunnen weten, dat het beeldje van diefstal afkomstig was. Verdachte heeft ter terechtzitting echter verklaard dat hij het beeldje voor €20,- heeft gekocht, terwijl hij wist dat het veel meer waard was. Verdachte heeft daarnaast verklaard dat hij het beeldje heeft gekocht in een park waar hij stond met een grote groep verslaafden, waar volgens verdachte regelmatig goederen worden verhandeld die van diefstal afkomstig zijn. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden op de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van het beeldje de plicht rustte om onderzoek te verrichten naar de herkomst daarvan, omdat hij er rekening mee moest houden dat dit beeldje van diefstal afkomstig kon zijn Verdachte heeft dit nagelaten. Derhalve is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend te bewijzen dat de verdachte destijds redelijkerwijs had moeten vermoeden dat beeldje een door misdrijf verkregen goed betrof. Dat verdachte nadat hij bekend werd met het feit dat het beeldje daadwerkelijk van diefstal afkomstig was deze vrijwel direct in een park heeft achtergelaten doet aan het bewezenverklaarde niet af. De bewezenverklaarde schuldheling was vanaf het moment van verkrijging (en gedurende de gehele periode dat hij het beeldje in zijn bezit had) immers al voltooid.
Parketnummer 16/282256-20:
In de aangifte van [D] , namens het slachtoffer [slachtoffer 5] , staat onder meer het volgende:
‘Op zaterdag 30 mei 2020 was ik aanwezig in het [slachtoffer 5] aan de [adres 2] te [plaatsnaam 2] . Ik vond het een beetje vreemd dat de man zo dicht bij de kassa stond.Op de camerabeelden zag ik dat de man in de richting van de kassa loopt. Ik zag dat hij de kassa openmaakte met een sleutel, welke hij uit zijn broekzak haalde. Ik zag dat hij vervolgens een aantal bankbiljetten pakte en in zijn broekzak deed. Er is €190,- uit de kassalade weggenomen.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft de camerabeelden bekeken. Op de beelden ziet de verbalisant onder meer het volgende:
‘Ik zag dat de man in de richting van de kassalade liep. Hij stond op de plek waar de caissière hoort te zitten. Ik zag dat de man bukte ter hoogte van de kassalade. Ik zag dat de man iets in het sleutelgat van de kassalade stopte. Ik zag dat de man hetgeen hij in het sleutelgat stak omdraaide en dat hierdoor de kassalade open ging. Ik zag dat in de kassalade rood- en blauwkleurige briefjes zaten.Ik zag dat de man met zijn linkerhand briefgeld uit de kassalade pakte. Ik zag dat de man dit briefgeld in zijn linker broekzak deed.
Verbalisant [verbalisant 2] kreeg een aantal foto’s doorgestuurd van verbalisant [verbalisant 1] . Verbalisant [verbalisant 2] verklaart over deze foto’s onder meer het volgende:
‘Ik zag dat er een manspersoon op de foto’s stond afgebeeld. Ik herkende de persoon op de foto’s voor 100% als zijnde:
[verdachte]
Geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats]
Ik herkende [verdachte] aan zijn dikke postuur en dan met name aan zijn dikke, hangende buik. Tevens herkende ik hem aan zijn hoofd, kleine ogen, haardracht en bolle afzakkende wangen. Ik ken [verdachte] ongeveer vier jaar. De laatste keer dat ik [verdachte] heb gezien is ongeveer één maand geleden.