ECLI:NL:RBMNE:2021:2975

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
1619890420
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstallen, heling en bedreiging met ISD-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere diefstallen, heling en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor de diefstal van vleesproducten en een tas, alsook voor de bedreiging van een slachtoffer met een mes. De verdachte heeft tijdens de zittingen, die plaatsvonden op 11 november 2020, 8 februari 2021, 1 maart 2021 en 11 mei 2021, niet fysiek aanwezig kunnen zijn, maar was via telehoor verbonden. De officier van justitie, mr. D.C. Smits, heeft de feiten als wettig en overtuigend bewezen geacht, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit voor enkele feiten. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft een ISD-maatregel opgelegd voor de duur van één jaar, gezien de recidive en de problematiek van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat er geen causaal verband kon worden vastgesteld tussen de schade en de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank heeft de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met één jaar verlengd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/198904-20; 16/110088-20 (gev. ttz); 16/282256-20 (gev.ttz); 16/119019-19 (TUL) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 25 mei 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats] ,
postadres: [postadres] , [postcode] te [plaatsnaam 1] ,
thans gedetineerd in de [penitentiaire inrichting 1] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 november 2020, 8 februari 2021, 1 maart 2021 en 11 mei 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. D.C. Smits en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.M.R. van Ginneken, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht. Verdachte was op zijn verzoek niet fysiek op de zitting aanwezig, maar via een telehoorvoorziening.
Tevens was dhr. [A] , medewerker bij [organisatie 1] , aanwezig, die als deskundige is gehoord.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
ten aanzien van parketnummer 16/198904-20:
feit 1:op 15 mei 2020 te Utrecht vleesproducten heeft gestolen bij [slachtoffer 1] ;
feit 2:op 17 juni 2020 te Utrecht een tas met inhoud van [slachtoffer 2] heeft gestolen;
feit 3:op 7 juli 2020 te Utrecht [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling;
ten aanzien van parketnummer 16/110088-20:
in de periode van 25 januari 2020 tot en met 30 januari 2020 een bronzen beeld heeft geheeld;
ten aanzien van parketnummer 16/282256-20:
op 30 mei te Maarssen met een valse sleutel een kassalade heeft geopend en hieruit €190,- aan geldbiljetten heeft gestolen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Parketnummer 16/198904-20:
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat ten aanzien van de diefstal bij [slachtoffer 1] niet bewezen kan worden dat er 30 pakken vlees zijn weggenomen, maar slechts een hoeveelheid. Ten aanzien van de diefstal van de tas heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de bedreiging heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte de ten laste gelegde woorden niet heeft geuit.
Parketnummer 16/110088-20:
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit van de heling van het bronzen beeldje, omdat verdachte niet wist of had moeten vermoeden dat het beeldje van diefstal afkomstig was. Toen verdachte erachter kwam dat het beeldje gestolen was heeft hij het direct, op zijn manier, proberen terug te brengen.
Parketnummer 16/282256-20:
De raadsvrouw heeft vrijspraak gepleit van de diefstal bij het [slachtoffer 5] . Verdachte herkent zichzelf niet op de beelden, die niet van al te beste kwaliteit zijn, en draagt geen bril terwijl de man op de beelden wel een bril draagt. Dat maakt het onwaarschijnlijk dat het om verdachte gaat. Verdachte verklaart ook open over de feiten waar hij wel bij betrokken is. Er is voor verdachte geen reden om over dit feit in strijd met de waarheid te verklaren.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Parketnummer 16/198904-20, feit 1 en 2:
De feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 mei 2021;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van afschrift van aangifte van [E] , namens [slachtoffer 1] [plaatsnaam 1] , van 25 mei 2020, genummerd PL0900-2020161146, opgemaakt door de politie, houdende de aangifte van [slachtoffer 1] [plaatsnaam 1] , doorgenummerde pagina 1 en 2;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , van 22 juni 2020, genummerd PL0900-2020197448-1, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, houdende de aangifte van [slachtoffer 2] , doorgenummerde pagina 15 en 16;
Parketnummer 16/198904-20, feit 3:
[slachtoffer 3] heeft in zijn aangifte onder meer het volgende verklaard:

Op dinsdag 7 juli 2020, omstreeks 12.30 uur, ging ik naar mijn werk. Ik woon op de [adres 1] in [plaatsnaam 1] . Ik stapte in mijn auto en vervolgens draaide ik mijn auto in de richting
van de [straatnaam 1] . Ik zag dat er een fietser naderde in tegengestelde richting. [2] Ik zag dat deze man een dreigende houding aannam en wat uit zijn rieten mand pakte. Ik zag dat dit een mes was van ongeveer 30 centimeter. Ik hoorde dat hij zei: “wegwezen, ik steek je neer.” Hij zei dit meerdere keren achter elkaar. Ik voel mij erg bedreigd en denk echt dat de man mij dood wilde maken.’ [3]
Getuige [getuige] , wonende op de [adres 1] te [plaatsnaam 1] , heeft onder meer het volgende verklaard:
‘Op dinsdag 7 juli 2020 omstreeks 12.30 uur zat ik in huis op de zolder. Ik zag dat mijn vader naar een man toe liep die op een fiets op de kruising stond. Ik zag dat de man op de fiets opeens uit het mandje voorop zijn fiets een mes pakte. Ik hoorde mijn vader toen roepen “bel de politie”.’ [4]
Ter terechtzitting heeft verdachte het volgende verklaard:
‘Ik heb een mes in mijn handen gehad.’
Bewijsoverweging:
Verdachte heeft bekend dat hij een mes heeft gepakt toen aangever hem benaderde. Verdachte heeft verder verklaard dat hij aangever daarmee op afstand wilde houden. Van die bewuste gedraging gaat naar haar aard dreiging uit. De rechtbank heeft verder geen reden om aan de juistheid van de verklaring van aangever te twijfelen. De rechtbank acht het dan ook wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte een mes heeft getoond en daarbij heeft gezegd ‘ik steek je neer’.
Parketnummer 16/110088-20:
In de aangifte van [C] , namens het slachtoffer [slachtoffer 4] , staat onder meer het volgende:
‘Op zaterdag 25 januari 2020, omstreeks 10.30 uur, heb ik het pand van [slachtoffer 4] verlaten. Ik zag toen ik het pand verliet, dat het beeld er nog stond en onbeschadigd was. [5] Op 26 januari 2020 , omstreeks 07.30 uur, kwam ik weer terug bij het pand. Ik zag vervolgens dat het genoemde beeld weg was.’ [6]
Ter terechtzitting heeft verdachte het volgende verklaard:
‘Ik heb het beeldje gekocht voor €20,- toen ik met een groep verslaafden in een park in [plaatsnaam 1] stond. Ik wist dat het ongeveer €500,- zou opbrengen. Er worden daar veel dingen verkocht die niet eerlijk zijn. Ongeveer een week later kwam ik erachter dat het beeld gepikt was toen ik het zag op de televisie. Ik heb het beeld toen op de [straatnaam 2] gezet.’
Bewijsoverweging:
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte niet wist, dan wel had kunnen weten, dat het beeldje van diefstal afkomstig was. Verdachte heeft ter terechtzitting echter verklaard dat hij het beeldje voor €20,- heeft gekocht, terwijl hij wist dat het veel meer waard was. Verdachte heeft daarnaast verklaard dat hij het beeldje heeft gekocht in een park waar hij stond met een grote groep verslaafden, waar volgens verdachte regelmatig goederen worden verhandeld die van diefstal afkomstig zijn. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden op de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van het beeldje de plicht rustte om onderzoek te verrichten naar de herkomst daarvan, omdat hij er rekening mee moest houden dat dit beeldje van diefstal afkomstig kon zijn Verdachte heeft dit nagelaten. Derhalve is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend te bewijzen dat de verdachte destijds redelijkerwijs had moeten vermoeden dat beeldje een door misdrijf verkregen goed betrof. Dat verdachte nadat hij bekend werd met het feit dat het beeldje daadwerkelijk van diefstal afkomstig was deze vrijwel direct in een park heeft achtergelaten doet aan het bewezenverklaarde niet af. De bewezenverklaarde schuldheling was vanaf het moment van verkrijging (en gedurende de gehele periode dat hij het beeldje in zijn bezit had) immers al voltooid.
Parketnummer 16/282256-20:
In de aangifte van [D] , namens het slachtoffer [slachtoffer 5] , staat onder meer het volgende:
‘Op zaterdag 30 mei 2020 was ik aanwezig in het [slachtoffer 5] aan de [adres 2] te [plaatsnaam 2] . Ik vond het een beetje vreemd dat de man zo dicht bij de kassa stond. [7] Op de camerabeelden zag ik dat de man in de richting van de kassa loopt. Ik zag dat hij de kassa openmaakte met een sleutel, welke hij uit zijn broekzak haalde. Ik zag dat hij vervolgens een aantal bankbiljetten pakte en in zijn broekzak deed. Er is €190,- uit de kassalade weggenomen. [8]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft de camerabeelden bekeken. Op de beelden ziet de verbalisant onder meer het volgende:
‘Ik zag dat de man in de richting van de kassalade liep. Hij stond op de plek waar de caissière hoort te zitten. Ik zag dat de man bukte ter hoogte van de kassalade. Ik zag dat de man iets in het sleutelgat van de kassalade stopte. Ik zag dat de man hetgeen hij in het sleutelgat stak omdraaide en dat hierdoor de kassalade open ging. Ik zag dat in de kassalade rood- en blauwkleurige briefjes zaten. [9] Ik zag dat de man met zijn linkerhand briefgeld uit de kassalade pakte. Ik zag dat de man dit briefgeld in zijn linker broekzak deed. [10]
Verbalisant [verbalisant 2] kreeg een aantal foto’s doorgestuurd van verbalisant [verbalisant 1] . Verbalisant [verbalisant 2] verklaart over deze foto’s onder meer het volgende:
‘Ik zag dat er een manspersoon op de foto’s stond afgebeeld. Ik herkende de persoon op de foto’s voor 100% als zijnde:
[verdachte]
Geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats]
Ik herkende [verdachte] aan zijn dikke postuur en dan met name aan zijn dikke, hangende buik. Tevens herkende ik hem aan zijn hoofd, kleine ogen, haardracht en bolle afzakkende wangen. Ik ken [verdachte] ongeveer vier jaar. De laatste keer dat ik [verdachte] heb gezien is ongeveer één maand geleden. [11]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
ten aanzien van parketnummer 16/198904-20:
feit 1:op15 mei 2020 te [plaatsnaam 1] meerdere vleesproducten, toebehorende aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 2:op 17 juni 2020 te [plaatsnaam 1] een tas en een mobiele telefoon en een stropdas en een powerbank en een beveiligingspas en een dopper waterfles en een reishanddoek, toebehorende aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 3:op 7 juli 2020 te [plaatsnaam 1] [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 3]
- dreigend de woorden toe te voegen "ik steek je neer", en
- een mes te tonen;
parketnummer 16/110088-20:
op een of meer tijdstippen in de periode van 25 januari 2020 tot en met 30 januari 2020 te [plaatsnaam 1] , , een goed, te weten een bronzen beeld, heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
parketnummer 16/282256-20:
op 30 mei 2020 te [plaatsnaam 2] , gemeente Stichtse Vecht, geldbiljetten met een totaal bedrag van 190 euro, toebehorende aan [slachtoffer 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een sleutel van de kassalade.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Parketnummer 16/198904-20, feit 3:
6.1
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsvouw heeft hiertoe aangevoerd dat er sprake was van een geëscaleerd verkeersconflict waarbij verdachte zich bedreigd voelde en aangever op afstand wilde houden. Verdachte heeft het mes gepakt. Dit was een gepaste wijze om zichzelf te verdedigen. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank om verdachte ten aanzien van dit feit te ontslaan van alle rechtsvervolging.
6.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de raadsvrouw geschetste noodweer scenario niet aannemelijk is geworden. Verdachte had zijn verhaal kunnen doen bij de politie, maar heeft dit niet gedaan en draaide eromheen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die door de raadsvrouw aan het verweer ten grondslag zijn gelegd niet aannemelijk geworden. Voor een geslaagd beroep op noodweer moet sprake zijn van een aanval waartegen verdachte zich had te verdedigen. De angst om aangevallen te worden rechtvaardigt niet een tegenaanval. Zoals onder rubriek 4.3 reeds uiteen is gezet, gaat de rechtbank uit van de verklaring van aangever, waaruit blijkt dat verdachte de agressor was door een mes te pakken. Dit wordt bevestigd door de verklaring van de getuige. Uit niets blijkt dat op dat moment sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding jegens verdachte, waartegen hij zich heeft moeten verdedigen. Nu er geen sprake is van een noodweersituatie, kan het door de raadsvrouw gevoerde noodweerverweer niet slagen.
Overige feiten:
Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten zijn er geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van parketnummer 16/198904-20:
feit 1 en 2:
telkens: diefstal;
feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van parketnummer 16/110088-20:
schuldheling;
ten aanzien van parketnummer 16/282256-20:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) op te leggen voor de duur van één jaar. Volgens de officier van justitie is aan alle voorwaarden voor oplegging van de ISD-maatregel voldaan en zijn alle alternatieven al doorgelopen. Met instemming van verdachte en zijn raadsvrouw heeft de officier een rapportage van [organisatie 2] van 19 december 2016 aan het dossier gevoegd, waarin een met redenen omkleed advies om een ISD-maatregel op te leggen te vinden is. Sindsdien is er niks veranderd in de situatie van verdachte. Illustratief daarvoor is dat ook de nieuwe rapportages spreken over het verder onderzoeken van de mogelijkheden om opnieuw een ISD-maatregel op te leggen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de oplegging van een ISD-maatregel gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, omdat er geen alternatief is voor iemand met de problematiek, leeftijd en zorgvraag van verdachte. Als verdachte zou worden vrijgelaten is hij snel weer in handen van mensen die hem tot recidive zullen bewegen. Het is van belang dat verdachte binnen blijft, totdat verdachte kan uitstromen naar een contingent woning waarvoor verdachte inmiddels is aangemeld bij het [organisatie 3] . De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om te bepalen dat de maatregel niet wordt uitgevoerd in de [penitentiaire inrichting 1] , maar in de [penitentiaire inrichting 2] . De raadsvrouw heeft dit verzocht, omdat verdachte in de [penitentiaire inrichting 1] niet langer op zijn plaats is, omdat de wisselwerking tussen hem en de begeleiding niet goed meer is.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal aan verdachte een ISD-maatregel opleggen voor de duur van één jaar. Bij het bepalen van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Pro Justitia rapportage van 6 november 2020 opgemaakt door mw. [F] , GZ-psycholoog, onder supervisie van dhr. [G] , klinisch psycholoog. Uit dit rapport komt onder meer naar voren dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens in de vorm van een zwakbegaafd niveau van functioneren, een uitgebreide neurocognitieve stoornis door multiple oorzaken, PTSS, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een borderline persoonlijkheidsstoornis. Deze problematiek heeft ook een bepalende rol gespeeld ten tijde van het ten laste gelegde, waardoor de psycholoog adviseert om (ten aanzien van parketnummer 16/198904-20) feiten 1 en 2 in licht verminderde mate en feit 3 in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Verdachte is zich bewust van de ontoelaatbaarheid van zijn gedrag, maar is door een gebrek aan vaardigheden in emotieregulatie, probleemoplossend vermogen en impulsiviteit niet in staat zijn wil conform dit besef te bepalen. De psycholoog schat het recidiverisico hoog in. De psycholoog adviseert om bij het gebrek aan haalbare interventies en passende kaders om het opnieuw opleggen van een ISD-maatregel in overweging te nemen, zodat de tijd van de ISD-maatregel benut kan worden om verdachte te begeleiden naar een passende vervolgvoorziening (begeleiding en woonvorm).
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van [organisatie 4] van 26 februari 2021, opgemaakt door dhr. [H] , reclasseringsmedewerker. Ook de reclassering schat het recidiverisico hoog in. De mogelijkheden binnen het kader van reclasseringstoezicht zijn de afgelopen 40 jaar uitgeput. Verdachte heeft meermalen forensische-, ambulante- en klinische behandelingen gevolgd en in het verleden twee maal een ISD-maatregel doorlopen. Toch blijft verdachte recidiveren. De reclassering acht het van wezenlijk belang dat er een geschikte oplossing komt om de voortdurende stroom aan delicten te stoppen, maar ook om een oplossing te genereren waarbij verdachte een verblijfplaats heeft waar zijn gedrag niet keer op keer in dakloosheid ontaardt.
Ter terechtzitting heeft dhr. [A] , medewerker van het forensisch FACT van [organisatie 1] , verklaard dat er de afgelopen maanden met veel partijen overleg is geweest. Het zou voor verdachte het beste zijn als hij een zelfstandige woonplek zou krijgen en er is een contingent woning gereserveerd. De wachttijd hiervoor is naar verwachting een jaar. Op de korte termijn is er niets passends. Vanuit een ISD-maatregel kan worden toegewerkt naar de situatie dat verdachte op een zelfstandige woonplek met begeleiding kan gaan wonen om te voorkomen dat verdachte in de periode dat hij nog niet in een contingent woning terecht kan opnieuw gaat recidiveren.
De rechtbank neemt het advies van de psycholoog ten aanzien van de toerekenbaarheid van de feiten aan verdachte over in die zin dat zij concludeert dat het hiervoor bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte moet worden toegerekend.
De rechtbank constateert dat aan de vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel ex artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht is voldaan. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat met de hiervoor genoemde Pro Justitia rapportage voldaan is aan het vierde lid van dit artikel. Verder overweegt de rechtbank dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij in de vijf jaren voorafgaand aan dit misdrijf al meer dan drie keer onherroepelijk is veroordeeld voor andere misdrijven. De gevangenis- en taakstraffen die daarvoor aan hem zijn opgelegd, zijn ten uitvoer gelegd. Voorts hebben de onderhavige feiten plaatsgevonden ná tenuitvoerlegging van de laatste straf. Uit de Pro Justitia rapportage, het reclasseringsrapport en de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. Voorgaande reclasseringstoezichten en ambulante behandelingen hebben verdachte er niet van weerhouden om wederom strafbare feiten te plegen. Daarom eist de veiligheid van goederen het opleggen van de ISD-maatregel.
Naast voornoemde wettelijke eisen, dient ook te zijn voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van de ISD-maatregel uit de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers van het Openbaar Ministerie. Verdachte valt onder de definitie van stelselmatige daders zoals gehanteerd in deze richtlijn: hij is een persoon van 18 jaar of ouder en uit zijn documentatie blijkt dat er over een periode van vijf jaar processen-verbaal tegen hem zijn opgemaakt voor meer dan tien misdrijffeiten. Van de tien misdrijffeiten heeft tenminste één van die misdrijven plaatsgevonden in de laatste twaalf maanden voorafgaand aan zijn aanhouding op 3 augustus 2020. Het laatste misdrijf (een winkeldiefstal) waarvoor verdachte onherroepelijk is veroordeeld, is namelijk gepleegd op 5 februari 2020.
Aan alle voorwaarden voor het opleggen van de ISD-maatregel is voldaan.
Verdachte is aangemeld voor een contingent woning van het [organisatie 3] . Naar verwachting kan hij daar op termijn van een jaar geplaatst worden. Verdachte krijgt daar strikte begeleiding, waarmee de kans op een terugval in middelengebruik en recidive naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate ondervangen kan worden. De ISD-maatregel zal daarom worden opgelegd voor de duur van één jaar. Een langere periode dient geen doel.
Gelet op het voornoemde, legt de rechtbank aan verdachte een
ISD-maatregel voor de duur van één jaarop. De rechtbank ziet geen aanleiding, zo zij dat al zou kunnen beslissen, te bepalen dat de ISD-maatregel niet in de [penitentiaire inrichting 1] tenuitvoergelegd zou moeten worden.
De rechtbank zal de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet aftrekken van de duur van de ISD-maatregel, teneinde de behandelmogelijkheden en het vervolgtraject niet te doorkruisen.

9.BENADEELDE PARTIJ

De [benadeelde partij] , vertegenwoordigd door [B] , heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van €1.000,00. Dit bedrag bestaat uit €500,00 materiële schade en €500,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder parketnummer 16/110088-20 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering, omdat de schade is veroorzaakt door de diefstal van het beeld. De diefstal van het beeld kan niet aan verdachte worden toegerekend.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, omdat er geen causaal verband bestaat tussen de verdenking en de schade van de benadeelde partij.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering, omdat er geen rechtstreekse schade is toegebracht door de bewezenverklaarde schuldheling, althans dat kan niet worden vastgesteld De schade lijkt immers ontstaan door de diefstal van het beeldje en de vernieling daarvan, hetgeen niet aan verdachte ten laste is gelegd.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de politierechter te rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 29 mei 2019 (parketnummer 16/119019) is aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk opgelegd.
10.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de proeftijd te verlengen met één jaar. De officier van justitie acht het van belang dat er na de afloop van de ISD-maatregel nog een forensisch kader is. Dit zou nog een rol kunnen spelen in de toewijzing van een woning aan verdachte.
10.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen, omdat verdachte al lang in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de proeftijd verlengd dient te worden indien een forensisch kader inderdaad een rol kan spelen bij het toewijzen van een woning aan verdachte.
10.3
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan het plegen van nieuwe strafbare feiten, zoals bewezen verklaard in dit vonnis. Dat rechtvaardigt toewijzing van de vordering. Gelet op de kwetsbare positie van verdachte en diens belang om geplaatst te worden in een vorm van begeleid wonen, is verlenging van de proeftijd het meest aangewezen.
De rechtbank zal de eerder vastgestelde proeftijd met één jaar verlengen. Bij die beslissing is rekening gehouden met de persoon en omstandigheden van de veroordeelde.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 57, 285, 310, 311, 417bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals die artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder parketnummer 16/198904-20 als feit 1, feit 2 en feit 3 en het onder parketnummers 16/110088-20 en 16/282256-20 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder parketnummer 16/198904-20 als feit 1, feit 2 en feit 3 en het onder parketnummers 16/110088-20 en 16/282256-20 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging van maatregel
- legt aan verdachte op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
één jaar;
Benadeelde partij
- verklaart de [benadeelde partij] , vertegenwoordigd door [B] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/119019-19
- verlengt de bij vonnis van 29 mei 2019 door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht aan de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf verbonden proeftijd met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.O. Zuurmond, voorzitter, mrs. E.J. van Rijssen en A. Maas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Steijns, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 mei 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
parketnummer 16/198904-20:
1. hij op of omstreeks 15 mei 2020 te Utrecht een of meerdere vleesproducten, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )
2. hij op of omstreeks 17 juni 2020 te Utrecht een tas en/of een mobiele telefoon en/of een stropdas en/of een powerbank en/of een beveiligingspas en/of een dopper waterfles en/of een reishanddoek, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )
3. hij op of omstreeks 7 juli 2020 te Utrecht [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3]
- dreigend de woorden toe te voegen "ik steek je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
- een mes te tonen;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
parketnummer 16/110088-20:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 januari 2020 tot en met 30 januari 2020 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, een goed, te weten een bronzen beeld, heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
(art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht)
parketnummer 16/282256-20:
hij op of omstreeks 30 mei 2020 te Maarssen , gemeente Stichtse Vecht, een of meerdere geldbiljet(ten) met een totaal bedrag van 190 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag, onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een sleutel van de kassalade.
(Artikel art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Ten aanzien van parketnummer 16/198904-20 zijn deze processen-verbaal als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 3 augustus 2020, genummerd PL0900-2020247112, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, district Stad-Utrecht, doorgenummerd 1 tot en met 59. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , p. 27.
3.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , p. 28.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 29.
5.Proces-verbaal van aangifte van [C] , namens [slachtoffer 4] , p. 73.
6.Proces-verbaal van aangifte van [C] , namens [slachtoffer 4] , p. 74.
7.Proces-verbaal van aangifte van [D] , namens [slachtoffer 5] , p. 4.
8.Proces-verbaal van aangifte van [D] , namens [slachtoffer 5] , p. 5.
9.Proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , p. 8.
10.Proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , p. 9.
11.Proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , p. 14.