ECLI:NL:RBMNE:2021:2973

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
1621014420
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van openlijk geweld en mishandeling wegens onvoldoende bewijs voor medeplegen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijk geweld en mishandeling. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 24 mei 2020 in [plaatsnaam], waarbij de verdachte samen met een medeverdachte zou hebben deelgenomen aan geweld tegen [slachtoffer]. De rechtbank heeft op 11 mei 2021 een terechtzitting gehouden, waar de officier van justitie, mr. A.M. Lobregt, de verdachte beschuldigde van het primair ten laste gelegde openlijk geweld en het subsidiair ten laste gelegde mishandeling. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.H.A. Horsch, pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet op de hoogte was van de situatie en zich afzijdig had gehouden van het geweld.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte in overweging genomen, evenals de getuigenverklaringen en het politiedossier. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte een actieve rol had gespeeld in het geweld. De verklaringen van de getuigen waren niet eenduidig en er was geen bewijs dat de verdachte daadwerkelijk geweld had gepleegd of dat hij een nauwe en bewuste samenwerking had met de medeverdachte. De rechtbank oordeelde dat de rol van de verdachte niet zodanig was dat deze kon worden veroordeeld voor openlijk geweld of mishandeling.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat het bewijs niet wettig en overtuigend was. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de noodzaak om de rol van elke verdachte zorgvuldig te beoordelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/210144-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 25 mei 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
thans uit andere hoofde gedetineerd in de [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 mei 2021. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M. Lobregt en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. M.H.A. Horsch, advocaat te Maastricht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 24 mei 2020 te [plaatsnaam] openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer]
subsidiair
samen met een ander die [slachtoffer] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er slechts klappen zijn uitgedeeld en verzoekt de rechtbank om verdachte vrij te spreken van de overige ten laste gelegde geweldshandelingen. De officier van justitie voert aan dat verdachte wist waar hij en medeverdachte [medeverdachte] naar op weg waren en wat ze daar gingen doen. Uit de tapgesprekken blijkt dat de vader van [A] heeft gezien dat [slachtoffer] is geslagen en uit de aangifte blijkt dat die [slachtoffer] daardoor pijn heeft gehad.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij niet wist waar hij naar toe ging. Toen verdachte en de medeverdachte in [plaatsnaam] waren aangekomen heeft verdachte zich bewust afzijdig gehouden. Verdachte zag dat medeverdachte één klap uitdeelde en dat de aangever wegrende. Op dat moment stapte verdachte de auto uit. Verdachte heeft de vader van [A] nog een hand gegeven. De informatie uit het tapgesprek tussen [A] en haar vader lijkt met name te zijn ingegeven door de gesprekken die vader gevoerd heeft met aangever. Geen van de getuigen heeft gezien dat er geweld gebruikt is. Verdachte is alleen in de buurt van het incident geweest en heeft zich later verplaatst naar de woning van de vader van [A] . Uit het dossier blijkt nergens dat verdachte de agressor is geweest. Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking of het leveren van een voldoende significante bijdrage. Dat geldt voor de beide ten laste gelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan en zal hem daarvan vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe dat kan worden vastgesteld dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] op 24 mei 2020 aanwezig is geweest in [plaatsnaam] , dat verdachte op enig moment de auto is uitgestapt en naar het huis van de vader van [A] is gegaan, waar het slachtoffer naar toe is gevlucht Op basis van het politiedossier kan echter niet kan worden vastgesteld wat er precies is gebeurd tussen het moment waarop verdachte de auto is uitgestapt en hij aankomt bij het huis. Het tapgesprek waar de officier van justitie op wijst is hiervoor onvoldoende concreet. Weliswaar lijkt het er daarin op dat beide verdachten stevige klappen hebben uitgedeeld, maar dat beeld vindt geen bevestiging in de verklaring van de verbalisanten die bij het slachtoffer geen letsel hebben gezien. De foto van het letsel in het dossier past meer bij de verklaring van beide verdachten die zeggen dat er één klap is uitgedeeld door de medeverdachte. De vader van [A] is verder niet als getuige gehoord, zodat niet precies vastgesteld kan worden wat hij heeft gezien. Hoewel er aanwijzingen zijn dat de rol van verdachte groter is geweest dan wat hij daar zelf over verklaart, kan niet worden vastgesteld dat verdachte een zodanige bijdrage heeft geleverd dat gesproken kan worden van openlijk geweld of nauwe en bewuste samenwerking bij mishandeling. Dit betekent dat verdachte moet worden vrijgesproken.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en
spreekt verdachtedaarvan
vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. van Rijssen, voorzitter, mrs. J.O. Zuurmond en A. Maas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Steijns, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 mei 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 mei 2020 te [plaatsnaam] , in elk geval in Nederland, met een ander of
anderen, op of aan de openbare weg, de [straatnaam] , in elk geval op of aan de openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het
schoppen en/of trappen tegen de benen en/of het lichaam van die [slachtoffer] en/of stompen
en/of slaan in het gezicht en/of het lichaam van die [slachtoffer] ;
(Artikel art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 mei 2020 te [plaatsnaam] , in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
[slachtoffer] heeft mishandeld door te schoppen en/of te trappen tegen de benen en/of het
lichaam van die [slachtoffer] en/of te stompen en/of te slaan in het gezicht en/of het lichaam van
die [slachtoffer] ;
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)