ECLI:NL:RBMNE:2021:297

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
UTR 20/4533
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting bedrijfspand wegens aanwezigheid van illegaal vuurwerk

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Het betreft een besluit van de burgemeester om een bedrijfspand te sluiten voor de duur van drie maanden, omdat er illegaal vuurwerk in het pand was aangetroffen. De verzoeker, die huurder van het pand is en een lijmbedrijf runt, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 13 januari 2021, die via Skype plaatsvond, is de verzoeker bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. P.A.J. van Putten, terwijl de burgemeester werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden L. Ras en J.A. Tietsma.

De voorzieningenrechter overweegt dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De rechter stelt vast dat op 2 december 2020 door de politie 119,5 kilo professioneel massavuurwerk in het pand is aangetroffen en in beslag genomen. De burgemeester heeft het pand gesloten om de openbare orde te handhaven, gezien de onrust in de omgeving en het gevaar dat het vuurwerk met zich meebracht. De voorzieningenrechter concludeert echter dat op het moment van sluiting het vuurwerk al niet meer in het pand aanwezig was, waardoor het acute gevaar niet meer bestond. De rechter oordeelt dat de burgemeester niet in redelijkheid kon besluiten tot het uitvaardigen van een noodbevel, omdat de situatie niet meer urgent was.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens wordt de burgemeester opgedragen het betaalde griffierecht van € 178,- aan de verzoeker te vergoeden, evenals de proceskosten van € 1.068,-. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. Slierendrecht, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4533

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 januari 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [vestigingsplaats] , verzoeker(gemachtigde: mr. P.A.J. van Putten),

en

de burgemeester van [plaats] , verweerder(gemachtigden: L. Ras en J.A. Tietsma).

Procesverloop

In het besluit van 8 december 2020 heeft verweerder het bedrijfspand aan de [adres] te [plaats] (het pand) gesloten voor de duur van drie maanden.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2021 via Skype for Business. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Aanleiding sluiting
2. Verzoeker is huurder van het pand. In het pand is een opslag gevestigd voor verzoekers lijmbedrijf. Op 2 december 2020 is in het pand door de politie 119,5 kilo professioneel massavuurwerk aangetroffen en in beslag genomen. Tussen partijen is niet in geschil dat het gaat om vuurwerk dat in de zwaarste vuurwerkcategorie valt en dat dit vuurwerk illegaal is.
3. De vondst van het vuurwerk was voor verweerder aanleiding om spoedeisende bestuursdwang toe te passen. Bij die keuze speelde voor verweerder ook mee dat het op [plaats] en aan de [adres] in de weken voor de vondst onrustig was. Als het vuurwerk zou ontploffen, zou dat tot ernstige wanordelijkheden of rampen leiden. Verweerder heeft het pand gesloten om de openbare orde te handhaven en het gevaar te beperken. Het besluit tot sluiting is gebaseerd op artikel 175 van de Gemeentewet. Op 5 december 2020 is het pand gesloten en het primaire besluit is op 8 december 2020 op schrift gesteld. Verweerder heeft daarbij gekozen voor een sluitingsduur van drie maanden, gelet op de grote hoeveelheid illegaal vuurwerk en het gevaar dat het vuurwerk met zich meebrengt. Verder heeft verweerder laten meewegen dat rekening moet worden gehouden met overige criminele activiteiten in de omgeving van het pand. Tot slot wilde verweerder een signaal afgeven dat het pand niet langer als verkoop-, aflever- of opslagruimte voor illegaal vuurwerk kan worden gebruikt.
Gronden verzoek
4. Verzoeker is het niet eens met de sluiting. Volgens hem had verweerder moeten volstaan met een minder verstrekkende maatregel dan de sluiting voor drie maanden. Allereerst voert verzoeker aan dat verweerder hem voor het primaire besluit in de gelegenheid had moeten stellen om een zienswijze naar voren te brengen. [1] Omdat het vuurwerk al in beslag was genomen op het moment dat verweerder het pand sloot, was het dreigende gevaar al geweken en was er geen reden meer om af te wijken van het uitgangspunt dat een belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld een zienswijze naar voren te brengen.
5. Verder voert verzoeker aan dat verweerder ten onrechte artikel 175 van de Gemeentewet heeft toegepast. Verweerder neemt ten onrechte aan dat er een verband is tussen het pand en de rellende jongeren op [plaats] . Bij die rellen is weliswaar vuurwerk betrokken, maar een relatie met het pand of verzoeker is er niet. Verder suggereert verweerder ten onrechte dat er een jeugdhonk in het pand is. De aanname dat verzoeker na de inbeslagname opnieuw vuurwerk zou opslaan is volgens verzoeker ook nergens op gebaseerd.
6. Over de duur van de sluiting voert verzoeker aan dat verweerder geen belangenafweging heeft gemaakt. Er zijn geen aanwijzingen dat het pand als verkoop- of afleverruimte voor vuurwerk is gebruikt. Het belang van verzoeker om gebruik te kunnen maken van het pand is groot. Om zijn werk te kunnen uitvoeren heeft hij toegang tot het pand nodig. Nu het pand is gesloten heeft dat gevolgen voor de omzet van zijn bedrijf.
Oordeel voorzieningenrechter
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe. De voorzieningenrechter is als volgt tot dit oordeel gekomen.
8. De aanwezigheid van deze hoeveelheid zwaar en illegaal vuurwerk op een bedrijventerrein is gevaarlijk. Verzoeker had het vuurwerk dan ook niet moeten opslaan in het pand. De voorzieningenrechter onderschrijft het standpunt van verweerder dat daar stevig tegen mag worden opgetreden. Gezien de rellen op [plaats] in de periode voorafgaand aan de sluiting is het bovendien voorstelbaar dat verweerder aanneemt dat er een link is tussen het vuurwerk dat door verzoeker is opgeslagen en het vuurwerk dat de rellende jongeren hebben afgestoken.
9. Ondanks dat, was er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding om een noodbevel uit te vaardigen. De bevoegdheid om een noodbevel uit te vaardigen volgt uit artikel 175 van de Gemeentewet, waarin staat dat in geval van oproerige beweging, van ernstige andere wanordelijkheden of van rampen, dan wel van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de burgemeester bevoegd is alle bevelen te geven die hij ter handhaving van de openbare orde of ter beperking van gevaar nodig acht. Het noodbevel is een ingrijpend middel, dat kan worden toegepast in situaties die nopen tot snel en krachtdadig optreden van de burgemeester en waarin reguliere bevoegdheden niet toereikend zijn. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan (dreigende) confrontaties tussen groepen mensen en/of de politie bij demonstraties of voetbalrellen. De voorzieningenrechter dient te beoordelen of verweerder, op het moment dat hij het noodbevel uitvaardigde, in redelijkheid tot het oordeel kon komen dat ernstige vrees bestond voor het ontstaan van ernstige wanordelijkheden. Op het moment dat verweerder het pand sloot, kon hij naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet in redelijkheid tot dat oordeel komen. Het vuurwerk was toen immers al in beslag genomen. Omdat er geen vuurwerk meer in het pand aanwezig was, was het acute gevaar of de vrees daarvoor en daarmee de noodzaak om direct in te grijpen niet meer aanwezig. De enkele niet onderbouwde suggestie van verweerder dat verzoeker opnieuw vuurwerk zou kunnen opslaan in het pand en de onrust door jongeren in de omgeving van het pand, is onvoldoende om een noodbevel uit te vaardigen.
10. Bij een sluiting in een geval zoals hier aan de orde is, zou toepassing van artikel 174 a van de Gemeentewet de aangewezen weg zijn. In zo’n geval moet verweerder verzoeker voorafgaand aan het besluit in de gelegenheid stellen zijn zienswijze te geven, desnoods binnen een relatief korte termijn. Het is mogelijk dat verweerder in de nog te nemen beslissing op bezwaar een andere grondslag kiest voor de sluiting, maar dat vergt wel een nadere motivering. In het primaire besluit is namelijk niet voldoende gemotiveerd waarom nu juist een sluiting van het pand nodig was en niet kon worden volstaan met een andere maatregel. Verweerder heeft ook onvoldoende gemotiveerd waarom een sluiting van drie maanden nodig is. Het schetsen van de sfeer in de omgeving van het pand en de suggestie dat verzoeker opnieuw vuurwerk zou kunnen opslaan zijn daartoe onvoldoende. Verder is niet gebleken dat er aanwijzingen zijn dat het pand is gebruikt voor verkoop of aflevering van vuurwerk. De jaarwisseling is inmiddels voorbij en er zijn geen concrete aanwijzingen dat het pand opnieuw zal worden gebruikt om vuurwerk op te slaan. Het is daarom onduidelijk waarom het pand nog langer gesloten moet blijven. De verwijzing naar het Damoclesbeleid is voor wat betreft de sluitingsduur onvoldoende, nu verweerder in deze situatie niet gebonden is aan dat beleid en omdat hij altijd een belangenafweging moet maken. Verweerder heeft dat in het primaire besluit niet gedaan. In de nog te nemen beslissing op bezwaar moet verweerder daarom nader motiveren waarom sluiting van het pand voor drie maanden de enige passende maatregel is, indien hij dit standpunt wil handhaven.
11. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek toe. Zij treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dat betekent dat verweerder het pand direct moet openen.
12. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.068,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanmr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is uitgesproken op 25 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De voorzieningenrechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
Griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 4:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.