ECLI:NL:RBMNE:2021:2969

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
21/344
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen Wajong-uitkering

In deze zaak heeft verzoeker bezwaar ingediend tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarin werd bepaald dat hij niet in aanmerking kwam voor een Wajong-uitkering. Na een eerdere afwijzing van zijn bezwaar op 16 december 2020, heeft verzoeker beroep aangetekend bij de rechtbank. Op 19 maart 2021 heeft verweerder echter een nieuw besluit genomen, waarbij het eerdere besluit werd ingetrokken en verzoeker alsnog een Wajong-uitkering werd toegekend. Hierop heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van zijn proceskosten.

De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat verzoeker recht heeft op vergoeding van zijn proceskosten, omdat verweerder geheel aan verzoeker tegemoet is gekomen door de Wajong-uitkering alsnog toe te kennen. De rechtbank heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te beoordelen. De proceskosten voor de rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 534,-, en verweerder is veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan verzoeker. Daarnaast moet verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- terugbetalen. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Moed en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/344

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

(gemachtigde: mr. H. Sala),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar ingediend tegen verweerders besluit van 8 juni 2020. Met dit besluit heeft verweerder bepaald dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering. Verweerder heeft op 16 december 2020 een besluit op dit bezwaar genomen en beslist dat het bezwaar ongegrond is. Verzoeker is hiertegen bij de rechtbank in beroep gegaan.
Op 19 maart 2021 heeft verweerder een nieuw besluit genomen waarin hij het besluit van 16 december 2020 heeft ingetrokken. Verzoeker heeft daarna zijn beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor zijn proceskosten. In zijn reactie van 3 mei 2021 heeft verweerder medegedeeld dat zij akkoord gaan met een veroordeling in de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Overwegingen

1. Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank doet deze uitspraak zonder partijen voor een zitting uit te nodigen omdat zij vindt dat zij voldoende informatie heeft om het verzoek te beoordelen.
2. Als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift (dus aan verzoeker) tegemoet is gekomen, kan de rechtbank bepalen dat verweerder de proceskosten van de indiener van het beroepschrift (dus van verzoeker) moet betalen. Dat staat in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3. Met het besluit van 19 maart 2021 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker alsnog gegrond verklaard en hem een Wajong-uitkering toegekend. Daarmee is verweerder geheel aan verzoeker tegemoet gekomen. De rechtbank zal verweerder daarom veroordelen in de proceskosten van verzoeker. De proceskosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Bpb vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Verweerder moet dit bedrag aan verzoeker betalen.
4. Verweerder moet uit eigen beweging ook het door verzoeker betaalde griffierecht van
€ 49,- aan hem terugbetalen. Dat volgt uit artikel 8:41, zevende lid van de Awb. Verzoeker zal hierover dus verweerder moeten benaderen.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 534,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier. De beslissing is uitgesproken op 29 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.