ECLI:NL:RBMNE:2021:2968

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
20/4422
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke zaak zonder professionele juridische hulpverlener

In deze zaak heeft verzoeker bezwaar ingediend tegen de aanslag 2020 van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht (BGHU). Na een gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar door verweerder op 5 november 2020, heeft verzoeker beroep aangetekend bij de rechtbank. Op 6 april 2021 heeft verweerder een nieuw besluit genomen, waarbij de eerdere uitspraak op bezwaar is ingetrokken. Verzoeker trok zijn beroep in en vroeg om vergoeding van de door zijn gemachtigde gemaakte proceskosten. Verweerder heeft echter aangegeven dat hij geen aanleiding ziet voor vergoeding van andere kosten, aangezien het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) daar niet in voorziet.

De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld en geconcludeerd dat verzoeker geen kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank wijst erop dat alleen kosten gemaakt door een professionele juridische hulpverlener vergoed kunnen worden. Aangezien verzoeker geen advocaat of andere professionele hulpverlener heeft ingeschakeld, zijn er geen kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. De gevraagde vergoeding van € 90,- exclusief BTW wordt dan ook afgewezen. De rechtbank verwijst naar de relevante artikelen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Bpb, en concludeert dat de uitspraak van de rechtbank Den Haag waarnaar verzoeker verwijst, niet tot een ander oordeel leidt.

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af, en deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier. De beslissing is op 29 juni 2021 uitgesproken en zal openbaar worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4422

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

(gemachtigde: dhr. A.C. de Hoog),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht (BGHU),verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar ingediend tegen de aanslag 2020 van de BGHU met het aanslagbiljetnummer [aanslagnummer] . Verweerder heeft op 5 november 2020 een besluit op dit bezwaar genomen en beslist dat het bezwaar (deels) gegrond is. Verzoeker is hiertegen bij de rechtbank in beroep gegaan.
Op 6 april 2021 heeft verweerder een nieuw besluit genomen waarin hij de uitspraak op bezwaar van 5 november 2020 heeft ingetrokken. Verzoeker heeft daarna zijn beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor de door zijn gemachtigde verrichte werkzaamheden. Daarbij verwijst hij naar een zaak van de rechtbank Den Haag [1] . In zijn reactie van 11 mei 2021 heeft verweerder medegedeeld dat hij het griffierecht reeds heeft uitbetaald, maar dat hij voor vergoeding van andere kosten/schadevergoeding geen aanleiding ziet. Het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voorziet daar niet in.

Overwegingen

1. Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank doet deze uitspraak zonder partijen voor een zitting uit te nodigen omdat zij vindt dat zij voldoende informatie heeft om het verzoek te beoordelen.
2. Als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift (dus aan verzoeker) tegemoet is gekomen, kan de rechtbank bepalen dat verweerder de proceskosten van de indiener van het beroepschrift (dus van verzoeker) moet betalen. Dat staat in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3. In het Bpb staat welke proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen, bijvoorbeeld reis- en verletkosten en kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het is de rechtbank niet gebleken dat verzoekster in beroep proceskosten heeft gemaakt die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen.
4. Alleen de kosten die gemaakt zijn door een professionele (juridische) hulpverlener kunnen worden vergoed. Omdat verzoeker geen advocaat of andere professionele juridische hulpverlener heeft, zijn er ook geen kosten die vergoed kunnen worden. De gevraagde vergoeding van € 90,- exclusief BTW wordt dan ook afgewezen. Dat uitspraak van de rechtbank Den Haag waarnaar eiser heeft verwezen, leidt niet tot een ander oordeel. In die zaak was de gemachtigde van eiser zelf de eisende partij en heeft hij kennelijk gespecificeerde verletkosten opgevoerd. Voor vergoeding van verletkosten van een gemachtigde biedt het Bpb echter geen mogelijkheid.

Beslissing

De rechtbank rechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen , rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier. De beslissing is uitgesproken op 29 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.