ECLI:NL:RBMNE:2021:2962

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
21/843
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van een last onder dwangsom wegens overtreding van de omgevingsvergunning en bestemmingsplan

In deze zaak heeft eiser op 3 augustus 2016 een omgevingsvergunning verkregen voor het vervangen van een bestaande woning. Na een controle door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt, werd vastgesteld dat er teveel bijbehorende bouwwerken op het perceel van eiser aanwezig waren. In het primaire besluit van 10 oktober 2019 werd eiser een last onder dwangsom opgelegd, waarbij hij werd gelast het aantal bouwwerken terug te brengen tot maximaal 150 m². Eiser ging in beroep tegen het bestreden besluit van 20 januari 2021, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft op 24 juni 2021 de zaak behandeld en onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het handhavend optreden van verweerder onevenredig maakten. Eiser had aangevoerd dat de oude schuur en afdakjes niet als bijbehorende bouwwerken gekwalificeerd konden worden, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid de last onder dwangsom had kunnen opleggen, aangezien eiser in strijd handelde met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) door meer dan 150 m² aan bijbehorende bouwwerken te hebben zonder de benodigde vergunning.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf partijen de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen de mondelinge uitspraak. De uitspraak werd gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/843

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

24 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. L. Bolier),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt, verweerder

(gemachtigde: S.T. de Graaf en N. Zendedel).

Inleiding

Eiser heeft op 3 augustus 2016 een omgevingsvergunning gekregen voor het vervangen van een bestaande woning. Tijdens een controle na de voltooiing van deze woning heeft verweerder geconstateerd dat er teveel bebouwing op het perceel van eiser aan de [adres] te [woonplaats] staat.
In het besluit van 10 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd aan eiser. Verweerder heeft eiser gelast om het aantal bouwwerken terug te brengen naar maximaal 150 m². In het besluit van 20 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2021 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Eiser is eigenaar van de woning aan de [adres] in [woonplaats]. In het bestemmingsplan ‘[woonplaats]’ heeft het perceel waarop de woning zich bevindt, de bestemming ‘Wonen’. Verweerder heeft in de last onder dwangsom geconstateerd dat eiser in totaal voor 224,81 m² aan bijbehorende bouwwerken op zijn perceel heeft staan. Hiermee handelt eiser volgens verweerder in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) omdat de bijbehorende bouwwerken ook in strijd zijn met het bestemmingsplan. Tot de bijbehorende bouwwerken behoren een nieuwe schuur, een tuinhuisje, een aanbouw aan de linkerzijde van de woning, en een aanbouw aan de rechterzijde van de woning. Op grond van artikel 2, eerste lid, onder f, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) mag op dit perceel de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer dan 150 m² zijn, zonder dat een omgevingsvergunning nodig is. Dat is niet in geschil. Verweerder heeft eiser gelast om het oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken terug te brengen tot 150 m².
Is er sprake van een overtreding?
De eerste vraag die beantwoord moet worden is de vraag of er sprake is van een overtreding. Eiser voert aan dat de oude schuur en de afdakjes bij de aanbouwen aan de linker- en rechterzijde van zijn woning niet zijn te kwalificeren als bijbehorende bouwwerken en daarmee geen onderdeel uit mogen maken van de last.
De rechtbank stelt vast dat de oude schuur geen onderdeel uitmaakt van de last, omdat dit geen bijbehorend bouwwerk is, zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is. Volgens dit artikel is een bijbehorend bouwwerk een: “uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak”. Anders dan eiser zou willen, heeft verweerder om die reden terecht de oppervlakte van de oude schuur niet meegenomen in het aantal m² bijbehorende bouwwerken. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn betoog dat de afdakjes geen bijbehorende bouwwerken zijn als bedoeld in artikel 1, eerste lid van Bijlage II bij het Bor. De aanbouw aan zowel de linker- als rechterzijde van de woning is voorzien van een dak en is aan het hoofdgebouw gebouwd. Daarmee vallen beide aanbouwen inclusief het daarbij behorende afdak onder de reikwijdte van artikel 1, eerste lid van Bijlage II bij het Bor. Verweerder heeft op goede gronden geconstateerd dat dat de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken van eiser 224,81 m² bedraagt, terwijl 150 m² vergunningvrij is toegestaan. Voor het meerdere is geen omgevingsvergunning verleend, zodat er sprake is van een overtreding van artikel 2, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De beroepsgrond slaagt niet.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden. Er bestaat geen concreet zicht op legalisatie omdat verweerder niet bereid is om medewerking te verlenen aan een omgevingsvergunning die de overtreding legaliseert.
Zijn er bijzondere omstandigheden?
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder niet over mocht gaan tot handhavend optreden. Hij doet een beroep op het vertrouwensbeginsel en verwijst naar de brief van
15 juli 2013 van verweerder. In deze brief heeft verweerder, in reactie op het principeverzoek van eiser om een berging/stallingsruimte te mogen bouwen van 200 m², aan eiser te kennen gegeven dat verweerder positief staat tegenover een bijgebouw van maximaal 150 m².
7. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat er sprake is van uitlatingen en/of gedragingen die bij eiser redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van verweerder over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat er sprake is van een dergelijke toezegging. Eiser heeft een principeverzoek ingediend voor de bouw van een bijgebouw met een oppervlakte van 200 m². Uit de brief van verweerder van 15 juli 2013 blijkt voldoende dat verweerder slechts wil meewerken aan een bijgebouw van 150 m² en dat eiser daarvoor een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo, moet aanvragen om af te wijken van het bestemmingsplan. Uit artikel 22.2, onder k volgt namelijk dat de maximale oppervlakte voor bijgebouwen niet meer dan 50 m² mag bedragen. Niet in geschil is dat eiser een dergelijke omgevingsvergunning niet heeft aangevraagd. Uit de brief van 15 juli 2013 volgt verder niet dat verweerder uitdrukkelijk toezegt dat hij niet handhavend zal optreden als eiser toch besluit om het bijgebouw zonder omgevingsvergunning te gaan bouwen. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder naar eiser toe niet het vertrouwen heeft gewekt dat verweerder niet handhavend zal optreden tegen een teveel aan bijbehorende bouwwerken op het perceel van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Er is verder niet gebleken van bijzondere omstandigheden die het handhavend optreden onevenredig maken. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid de last onder dwangsom heeft kunnen opleggen.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
10. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2021 door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.