ECLI:NL:RBMNE:2021:2956

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
16/115206-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door roekeloos rijgedrag

Op 26 april 2020 vond er een dodelijk verkeersongeval plaats op de kruising van de Thomas à Kempisweg en de Spinozaweg in Utrecht. Een 26-jarige man uit Utrecht reed met hoge snelheid door een rood verkeerslicht en botste tegen een voetganger die op dat moment de straat overstak. De rechtbank Midden-Nederland oordeelde dat de man roekeloos had gereden, wat de zwaarste gradatie van schuld in de Wegenverkeerswet is. De man reed tussen de 67 en 94 km/h, terwijl de maximumsnelheid 50 km/h was. Na de aanrijding verliet hij de plaats van het ongeval zonder hulp te bieden aan het slachtoffer, dat later overleed aan zijn verwondingen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk verkeersregels had overtreden en dat hij zich bewust had moeten zijn van het gevaar dat hij veroorzaakte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van doodslag, maar vond hem schuldig aan roekeloos rijgedrag en het verlaten van de plaats van het ongeval. De man werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden en een rijverbod van 3 jaar.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/115206-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 8 juli 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1994] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 juli 2020, 14 september 2020, 4 februari 2021 en 24 juni 2021. De zaak is inhoudelijk behandeld op 24 juni 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.J.J.S. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht, alsmede de nabestaanden van het slachtoffer naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 4 februari 2021 gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:primair: op 26 april 2020 te Utrecht als bestuurder van een auto [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd;
subsidiair: op 26 april 2020 te Utrecht als bestuurder van een auto zich roekeloos dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen, waardoor een verkeersongeval heeft plaatsgevonden en [slachtoffer] werd gedood;
meer subsidiair: op 26 april 2020 te Utrecht als bestuurder van een motorrijtuig een gevaar op de weg heeft veroorzaakt dan wel het verkeer op de weg heeft gehinderd;
feit 2:op 26 april 2020 te Utrecht de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat een ander is gedood of in hulpeloze toestand is achtergelaten.

3.VOORVRAGEN

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is ten aanzien van feit 2. De rechtbank zal hierop nader ingaan in de bewijsoverweging onder 4.4.2.
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 WAARDERING VAN HET BEWIJS [1]
4.1
Wat is er gebeurd?
Bewijsmiddelen (1)
De verkeersongevalsanalyse
Op zondag 26 april 2020, omstreeks 20:01 uur, had op het kruispunt gevormd door de Thomas à Kempisweg / Spinozaweg en de Vleutenseweg te Utrecht een dodelijk verkeersongeval plaatsgevonden. Bij dit verkeersongeval was de bestuurder van een op de Spinozaweg rijdende Skoda in botsing gekomen met een voetganger die de rijbaan overstak bij de aldaar gelegen oversteekplaats. De bestuurder van de Skoda had de plaats van het ongeval verlaten en had het voertuig achtergelaten op de Johan Wagenaarkade te Utrecht. Daar werd het voertuig aangetroffen door collega’s. [2] Ik, verbalisant, zag dat het aangetroffen voertuig een Skoda Fabia betrof met het kenteken [kenteken] . [3] Ik, verbalisant, zag dat de voorruit aan de bijrijderszijde van de auto zwaar was beschadigd. Ik zag dat er in de beschadiging van de voorruit bloed en biologisch weefsel zichtbaar was. Ik zag dat er in de motorkap van de Skoda een deuk zat. Ik zag dat de rechter koplamp stuk was. [4] Aan de hand van meerdere getuigenverklaringen, de aangetroffen schade, en het aangetroffen bloed met biologisch weefsel kon met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden gesteld dat dit voertuig betrokken was geweest bij de dodelijke aanrijding op de Spinozaweg te Utrecht. [5]
Analyse op basis van de verkeersregelinstallatie
Op basis van het onderzoek naar de werking van de verkeersregelinstallatie (VRI) op de plaats delict en de analyse van de verkregen VRI data in relatie tot het verkeersongeval, kan de volgende conclusie worden getrokken.
Ten tijde van het verkeersongeval was de verkeersregelinstallatie aan het regelen geweest. Alle lampen van relevante verkeerslantaarns hadden naar behoren gewerkt en waren goed zichtbaar geweest voor de bij het ongeval betrokken bestuurders. Uit de analyse van het faselog bleek dat de voetganger het kruispunt was opgelopen op het moment dat het voor hem geldende verkeerslicht groen licht uitstraalde. Uit de analyse van het faselog bleek ook dat de bestuurder van de bij het ongeval betrokken Skoda op zondag 26 april 2020, omstreeks 20:01:29.4 uur, de stopstreep voor recht doorgaand verkeer was gepasseerd, terwijl de voor hem geldende verkeerslichten minimaal 18,7 seconden rood licht uitstraalden. De bestuurder van de Skoda was met hoge snelheid over de voorsorteerstrook voor rechts afslaand verkeer gereden en was op het laatste moment rechtdoor gereden. Tijdens deze manoeuvre had de bestuurder van de Skoda andere voertuigen rechts ingehaald die op de andere voorsorteerstroken van de Thomas à Kempisweg hadden gereden. [6]
De snelheidsberekening
De uitkomst van de snelheidsberekening is in de volgende tabel verwerkt volgens een eenzijdig betrouwbaarheidsniveau van 99%. Het betrouwbaarheidsniveau moet gezien worden als de verwachting met betrekking tot het aantal gevallen waarin een bepaalde grens (onder- of bovengrens) correct is.
Traject
d073-d071
Ondergrens 99%
67
Bovengrens 99%
Het schouwverslag betreffende [slachtoffer]
Op grond van medicolegale bevindingen kan worden gesteld dat betrokkene is komen te overlijden aan de gevolgen van polytrauma in het kader van een verkeersongeval. [8]
De verklaring van getuige [getuige 1]
Ik zat in mijn auto. We stonden te wachten voor een rood verkeerslicht op de kruising Thomas à Kempisweg met de Vleutenseweg. Op het moment dat ik bij de verkeerslichten was, langzaam doorrollend of bijna stilstond, werd ik rechts ingehaald door een zwarte Skoda Fabia. Ik denk dat hij met wel 80 of 90 km/u door rood reed en de kruising overstak. Hij slingerde eerst en remde daarna. Vervolgens zag ik iets meters door de lucht vliegen. Daarop zag ik dat de Skoda doorreed, zonder aarzeling. Toen de Skoda voorbij was zag ik dat hetgeen door de lucht vloog een persoon was. [9]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het ongeval de bestuurder van de Skoda was.
Voor wat betreft de bewezenverklaring heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde, omdat uit het dossier onvoldoende kan worden afgeleid dat verdachte het slachtoffer opzettelijk heeft gedood. Wel kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde heeft gepleegd. De officier van justitie heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het rijgedrag van verdachte als roekeloos moet worden beschouwd voor wat betreft de mate van schuld van verdachte.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard ten aanzien van feit 2, omdat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 184 van de Wegenverkeerswet 1994 en strafvervolging tegen verdachte daarom is uitgesloten.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde, omdat volgens hem sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte ten tijde van het ongeluk in de auto zat dan wel de bestuurder van de auto was. Dat DNA van verdachte op het stuur is aangetroffen, kan volgens de raadsman worden verklaard doordat verdachte eerder die dag in de auto heeft gereden. Ook kan de positie van verdachte in de auto op basis van het glasonderzoek niet worden vastgesteld, omdat niet kan worden uitgesloten dat verschillende voertuigen dezelfde glassamenstelling bevatten.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte de bestuurder van de auto was, geen sprake is van doodslag of van roekeloos rijgedrag. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake was van een forse snelheidsovertreding en dat op grond van het dossier het rijgedrag van verdachte voorafgaand aan en na afloop van het ongeval niet kan worden vastgesteld.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Vrijspraak van feit 1 primair
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde, te weten doodslag, te kunnen komen. Nu sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, zal de rechtbank verdachte van het onder feit 1 primair ten laste gelegde vrijspreken.
4.4.2
Bewezenverklaring van feit 1 subsidiair en feit 2
Bewijsmiddelen (2)
De melding van verdachte bij de politie
Op 26 april 2020, omstreeks 23:55 uur, verscheen voor mij aan de balie van het politiebureau een persoon die mij opgaf te zijn genaamd: [verdachte] . Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij zich kwam melden, omdat hij was doorgereden na een auto-ongeluk in de wijk Oog in Al, Utrecht. Ik hoorde hem ook verklaren dat:
- het incident had plaatsgevonden op zondag 26 april 2020 omstreeks 21:00 uur;
- hij met een vriend reed in een zwarte Skoda Fabia;
- de Skoda van een vriend was en dat hij zijn naam niet wilde geven.
Ik vroeg [verdachte] waarom hij deze naam niet wilde geven. Ik hoorde hem verklaren dat hij vond dat hij verantwoordelijk was voor het incident. De rest was niet belangrijk. Vervolgens hoorde ik [verdachte] verklaren dat:
- hij bij een kruising in Oog in Al kwam aanrijden
(..)
- er opeens een persoon overstak;
- hij deze persoon met het voertuig geraakt had;
- hij erg was geschrokken en niet wist wat hij moest doen; [10]
- hij was doorgereden en de auto een straat verderop geparkeerd had;
- zijn moeder hem vertelde dat hij zich moest melden.
De verklaring van verdachte bij de politie
V: Wat voor kleding droeg je op de dag van de aanrijding?
A: Spijkerbroek licht van kleur, een hoodie, zwart van kleur met allerlei kleurtjes op de voorzijde.
V: We hebben beelden van benzinestation De Haan in Overvecht waar jij op staat. Wat deed je daar?
A: Ik heb daar twee jerrycans met benzine gevuld. [11]
De verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris
Ik heb gelezen dat er twijfel bestond of u de bestuurder was van de auto. Was u de bestuurder?
De camerabeelden van tankstation Den Haan
Op 26 april 2020 surveilleerden wij te Utrecht. [13] Wij zijn naar tankstation De Haan gereden gelegen op de Seinedreef te Utrecht. Wij vroegen of er camerabeelden waren van de periode tussen 17.15 uur en 17.45 uur (de rechtbank begrijpt: tussen 18.23 uur en 18.53 uur) van deze dag. Wij zagen op de beelden dat er een zwarte Skoda Fabia voorzien van kenteken [kenteken] in beeld kwam. Wij zagen dat er twee personen in de Skoda zaten. Wij zagen dat de bestuurder uitstapt en naar de kofferbak liep en deze opende. Wij zagen dat deze persoon met de slang van de pomp naar de kofferbak liep. Wij kunnen de bestuurder als volgt omschrijven:
- man;
- +-25 jaar oud;
- zwarte pet met daaronder lang donker krullend haar;
- donkere hoodie met witte accenten op de mouwen en op de borst;
- jeansbroek met witte accenten. [14]
De verklaring van getuige [getuige 2]
Op zondag 26 april 2020 rond 20.00 uur kwam er voor ons van rechts een zwarte personenauto aanrijden met hoge snelheid. [15] Ik zag dat de voorruit aan de kant van de bijrijder helemaal kapot was, versplinterd. Ik zag dat de auto iets afremde omdat hij rechtsaf sloeg richting de kanaalweg. Ik zag dat er 2 mannen in de auto zaten. Ik zag dat de bestuurder ca. 20 a 30 jaar oud was. Dat de bestuurder donker haar had met een pet op. Ik denk dat hij krullend haar in een staart had. Volgens mij kwam die staart onder zijn pet uit. Er zat nog een man naast hem maar ik kan u verder niets over die man vertellen. Ik heb hen beiden kort kunnen zien op het moment dat de auto afremde en rechtsaf sloeg richting de Kanaalweg. [16]
De verklaring van getuige [getuige 3]
Ik stond op mijn balkon. Ik zag dat er een zwarte auto aan kwam scheuren. Ik zag dat deze auto van de Cervanteslaan af de Johan Wagenaarkade op reed. De bestuurder van deze auto parkeerde de zwarte auto. Ik zag dat er twee personen uit de zwarte auto stapten. Een persoon stapte uit de bestuurderskant en de andere vanuit de bijrijderskant. Ik zag dat deze personen in de richting van Rabelaisstraat liepen. [17] De bestuurder viel op door een grote bos met zwarte krullen. Vanwege de bouw van die persoon denk ik dat dit een man was. Hij had een normaal slank postuur en ik denk dat hij tussen de 25 en 30 jaar oud is. Ik zag dat hij een zwarte baseballcap droeg en dat zijn haar daaronder als een bos uit kwam aan zij- en achterkant. Hij droeg zwarte kleding, zowel aan boven- als aan zijn onderlichaam. Ik zag dat de bestuurder een licht getint uiterlijk had en een Marokkaans uiterlijk had. [18]
Veiligstelling sporen Skoda
De auto Skoda Fabia met kenteken [kenteken] is bemonsterd voor vervolgonderzoek en stukjes glas en kunststof zijn veiliggesteld voor vervolgonderzoek. [19]
SIN: AANP0656NL;
Plaats veiligstellen: gordel bestuurderskant.
SIN: AANP0651NL; [20]
Plaats veiligstellen: bemonstering bovenkant van het stuur.
SIN: AANP0647NL;
Plaats veiligstellen: glas op bijrijdersstoel.
SIN: AANP0649NL;
Plaats veiligstellen: gordel bestuurderskant. [21]
DNA-onderzoek
SIN
Beschrijving DNA-profiel
DNA kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
AANP0651NL#01
Afgeleid DNA-hoofdprofiel
DNA-nevenkenmerken
verdachte [verdachte]
minimaal twee personen
kleiner dan 1 op 1 miljard
AANP0656NL#01
DNA-profiel van een man
verdachte [verdachte]
kleiner dan 1 op 1 miljard [22]
Veiligstelling trui verdachte
Tijdens het onderzoek is als verdachte aangemerkt: [verdachte] . Bij de aanhouding van de verdachte en het forensisch onderzoek aan het voertuig zijn in het kader van de waarheidsvinding stukken van overtuiging (SVO’s) veiliggesteld en in beslag genomen. Aan de volgende SVO’s dient onderzoek te worden verricht: [23]
SIN: AANP0305NL;
object: kleding (trui). [24]
Vergelijkend vezel- en glasonderzoek
Overzicht te onderzoeken materiaal
SIN
Omschrijving volgens het aanvraagformulier
AANP0647NL
Monster, glas op bijrijdersstoel
AANP0649NL
Folie, gordel bestuurderskant
AANP0305NL
Trui
Het als vergelijkingsmateriaal ingestuurde glas [AANP0647NL], veiliggesteld vanaf
de bijrijdersstoel, wordt in dit rapport aangeduid als ‘referentieglas’. [25]
Vezelonderzoek
Om de resultaten van het vezelonderzoek (V) te evalueren zijn de volgende hypothesen opgesteld:
  • hypothese V1: de vezelsporen op de folie zijn afkomstig van de kleding van de verdachte;
  • hypothese V2: de vezelsporen op de folie zijn afkomstig van (een) willekeurig ander(e) textiel(e) voorwerp(en).
Uit het vergelijkend vezelonderzoek blijkt dat 6 vezelsporen vanaf de afplakking van de gordel aan de bestuurderskant overeenkomen met vezels uit de trui [AANP0305NL]. Het betreft drie vezeltypen. Het aantreffen van de combinatie van deze drie verschillende typen vezels is erg onwaarschijnlijk als hypothese V2 waar is.
Met betrekking tot de gordel van de bestuurdersstoel geldt:
De resultaten van het vergelijkend vezelonderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer hypothese V1 waar is, dan wanneer hypothese V2 waar is. [26]
Glasonderzoek
De resultaten van het vergelijkend glasonderzoek (G) zijn geëvalueerd onder de hypothesen:
  • hypothese G1: de onderzochte glassporen op de kleding van de verdachte zijn (deels) afkomstig van het referentieglas;
  • hypothese G2: alle onderzochte glassporen op de kleding van de verdachte zijn afkomstig van (een) willekeurig andere ruit(en).
Uit de kleding van de verdachte zijn in totaal 80 op glas lijkende sporen veiliggesteld. Daarvan zijn 25 sporen in onderzoek genomen. Slechts 10 sporen bleken geschikt voor analyse, 14 sporen betreffen geen glas. Binnen deze groep zijn 3 vlakglasbronnen te onderscheiden. Correctie van het aantal bronnen heeft geen invloed op de hoogte van de bewijskracht. Op de trui en de broek van de verdachte zijn 7 glassporen aangetroffen die overeenkomen met het referentieglas. De resultaten van het vergelijkend glasonderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer hypothese G1 waar is, dan wanneer hypothese G2 waar is. [27]
Beantwoording aanvullende vragen over een vergelijkend glasonderzoek n.a.v. een
verkeersongeval met dodelijke afloop:
Vraag 1 Hoe uniek is het op de inbeslaggenomen kleding aangetroffen glas? Antwoord: De kans dat op de kleding van een willekeurig persoon glas aanwezig is dat
overeenkomt met het referentieglas, is 1 op 1000 tot 1 op 10.000. [28]
Bewijsoverweging
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen onder (1) en (2) worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bestuurder van de auto
Hoewel verdachte ter terechtzitting het standpunt heeft ingenomen dat hij tijdens het ongeval niet heeft gereden, heeft verdachte eerder anders verklaard. Zo heeft hij zich enkele uren na het ongeval gemeld op het politiebureau, waar hij heeft verklaard dat hij de bestuurder van de auto was. Ook daarna, in twee latere verhoren bij de politie en de rechter-commissaris, heeft hij verklaard dat hij de bestuurder was. De eerdere verklaringen van verdachte worden ondersteund door de hiervoor genoemde bewijsmiddelen. Op de camerabeelden van tankstation Den Haan is te zien dat de bestuurder van de auto een zwarte pet op heeft met daaronder lang, donker, krullend haar en dat hij een donkere hoodie draagt met witte accenten op de mouwen en op de borst. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij degene is die te zien is op de camerabeelden. Het signalement van de bestuurder komt overeen met de beschrijving die getuigen [getuige 3] en [getuige 2] van de bestuurder van de Skoda geven.
De trui die op de camerabeelden te zien is en die verdachte tijdens zijn melding op het politiebureau droeg, is onderzocht. De bevindingen van het glasonderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer de glassporen op de trui van verdachte (deels) afkomstig zijn van het glas van de Skoda, dan wanneer de glassporen op de trui van verdachte afkomstig zijn van een willekeurige andere ruit. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte tijdens het ongeval aanwezig was in de auto. De bevindingen van het vezelonderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer de vezelsporen op de folie van de gordel aan de bestuurderszijde afkomstig zijn van de trui van verdachte, dan wanneer ze afkomstig zijn van een willekeurig ander textiel voorwerp. Daarnaast is DNA-onderzoek gedaan op grond van referentiemateriaal dat van verdachte is verkregen. Voor zowel de bemonstering van de gordel aan de bestuurderskant als voor de bemonstering van de bovenkant van het stuur geldt dat (een deel van) het DNA afkomstig kan zijn van verdachte. De matchkans is kleiner dan één op één miljard.
Gelet op het voorgaande, in samenhang bezien, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte ten tijde van het verkeersongeval de bestuurder van de auto was.
Feit 1: mate van schuld van verdachte
Op grond van vaste jurisprudentie gaat het bij de vaststelling of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 om het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen aanmerkelijk onvoorzichtig/onoplettend, zeer onvoorzichtig/onoplettend en roekeloos rijgedrag.
Aan de hand van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte heeft met een hogere snelheid gereden dan was toegestaan. Hij reed tussen de 67 en 94 kilometer per uur waar de maximumsnelheid 50 kilometer per uur bedroeg. Hij heeft andere auto’s rechts ingehaald, hij heeft de rijrichting van het voorsoorteervak niet gevolgd en hij is door een verkeerslicht gereden dat al minimaal 18,7 seconden rood licht uitstraalde. Daarbij heeft hij [slachtoffer] aangereden, die een kruispunt opliep waarvan het verkeerslicht groen licht uitstraalde. Door dit ongeval is [slachtoffer] overleden.
De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen van verdachte de conclusie rechtvaardigen dat de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval. De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of deze schuld ook is aan te merken als roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 Wegenverkeerswet in verbinding met artikel 175, tweede lid, Wegenverkeerswet. Roekeloosheid is de zwaarste gradatie van schuld. Hiervan is sprake indien zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen en dat verdachte zich hiervan bewust was of had moeten zijn.
Artikel 175, tweede lid, Wegenverkeerswet bepaalt dat van roekeloosheid in ieder geval sprake is als het gedrag van verdachte ook als een overtreding van artikel 5a WVW kan worden aangemerkt. Voor de beantwoording van de vraag of bewezen kan worden dat verdachte artikel 5a WVW heeft overtreden, moet worden beoordeeld of 1) verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, 2) hij dat opzettelijk heeft gedaan, en 3) daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
1.
Ernstige schending verkeersregels
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een aantal van de in artikel 5a WVW (niet limitatief) genoemde gedragingen, te weten gevaarlijk inhalen, het niet verlenen van voorrang, het overschrijden van de krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid en door rood licht rijden. Door deze gedragingen van verdachte is sprake geweest van ernstig verkeersgevaarlijk gedrag, omdat verdachte meerdere voor de verkeersveiligheid belangrijke verkeersregels heeft geschonden.
2)
Opzettelijk
Voor een overtreding van artikel 5a WVW moet het opzet van verdachte zowel gericht zijn op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. De rechtbank is van oordeel dat het rijden met een veel te hoge snelheid niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Voor wat betreft het rijden door een rood verkeerslicht neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het onderzoek naar de werking van de verkeersregelinstallatie is gebleken dat de verkeerslichten al minimaal 18,7 seconden rood licht uitstraalden. Daarbij heeft verdachte auto’s (rechts) ingehaald die op het rode verkeerslicht stonden te wachten. Naar het oordeel van de rechtbank kan het daarom niet anders dan dat verdachte de rode verkeerslichten heeft opgemerkt en dat hij vervolgens nadat hij alle wachtende auto’s had ingehaald met opzet door de rode verkeerslichten is gereden. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de verklaring van verdachte dat hij gas had bijgegeven, omdat hij zag dat het verkeerslicht op oranje sprong en hij dacht dat hij het verkeerslicht nog wel kon halen
(pagina 270 van het dossier). Daarna heeft verdachte het slachtoffer, dat het kruispunt was opgelopen en vanwege het groene verkeerslicht voorrang had op verdachte, aangereden. De rechtbank is van oordeel dat de hierboven vermelde gedragingen, in samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht zijn op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels.
3)
Gevaar te duchten
Voor het vaststellen dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. Door met een hoge snelheid door een rood verkeerslicht op een voetgangersoversteekplaats af te rijden, is het voorzienbaar dat hierdoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is. Het levensgevaar heeft zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt.
Feit 1: conclusie
De rechtbank is op basis van het geheel van de gedragingen van verdachte van oordeel dat het rijgedrag van verdachte moet worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee is de schuldgradatie van roekeloosheid, gelet op wat is bepaald in artikel 175, tweede lid, WVW, gegeven. Dit betekent dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW, zodat het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
Feit 2: uitzondering van artikel 184 Wegenverkeerswet 1994 van toepassing?
Door de gedraging van verdachte is een verkeersongeval veroorzaakt. Op grond van artikel 7 WVW, eerste lid, aanhef en onderdeel c, is het dan verboden om de plaats van het ongeval te verlaten indien daardoor, naar verdachte weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander aan wie bij dat ongeval letsel is toegebracht, in hulpeloze toestand wordt achtergelaten. Gelet op de omstandigheid dat verdachte het slachtoffer, een voetganger, met hoge snelheid frontaal heeft aangereden waardoor ook de voorruit zwaar was beschadigd, had verdachte op zijn minst redelijkerwijs moeten vermoeden dat bij het slachtoffer letsel was toegebracht.
Artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel c van de Wegenverkeerswet strekt ertoe dat degene die een ongeval veroorzaakt zelf onmiddellijk hulp moet bieden. Dit heeft verdachte niet gedaan. Na de aanrijding heeft hij de plaats van het ongeval verlaten. Daarom heeft verdachte het slachtoffer naar het oordeel van de rechtbank in hulpeloze toestand achtergelaten. Dat verdachte zich een aantal uren later heeft gemeld bij het politiebureau, leidt er niet toe dat verdachte op grond van artikel 184 WVW straffeloos is. De inkeerregeling van artikel 184 WVW is immers, gezien de beperking tot overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, niet van toepassing als een ander in hulpeloze toestand is achtergelaten.
Feit 2: conclusie
De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde, te weten een overtreding van artikel 7 WVW, heeft begaan.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 subsidiair:
op 26 april 2020 te Utrecht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (Skoda Fabia), daarmede rijdende over de weg, Thomas à Kempisweg en de Spinozaweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos,
- met een snelheid van tussen de 67 en 94 kilometer per uur, en/of een aanzienlijk hogere snelheid dan de, gelet op de omstandigheden ter plaatse, veilige snelheid, te rijden en de kruising van de Thomas à Kempisweg en de Vleutenseweg te naderen en
- via een voor een voorsorteervak voor rechtsafslaand verkeer auto’s in te halen welke auto’s op de voorsorteervakken voor rechtdoor stonden te wachten in verband met het rood licht uitstralende verkeerslicht en
- vervolgens niet de rijrichting van het voorsoorteervak voor rechtsaf te volgen maar rechtdoor te rijden in de richting van de in het verlengde van de Thomas à Kempisweg liggende Spinozaweg en
- een in zijn, verdachtes, richting reeds geruime tijd (ongeveer 18,7 seconden) rood licht uitstralend verkeerslicht te negeren en
- tegen de voetganger [slachtoffer] , welke de Spinozaweg bij de voetgangersoversteekplaats met in de richting van die voetganger groen licht uitstralend verkeerslicht overstak, te rijden en/of te botsen,
waardoor [slachtoffer] werd gedood;
feit 2:
op 26 april 2020 te Utrecht als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto Skoda Fabia), door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Thomas à Kempisweg en de Spinozaweg, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat een ander (te weten een voetganger, genaamd [slachtoffer] ) aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand is achtergelaten.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 subsidiair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
feit 2:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van het voorarrest;
- een ontzegging van de rijbevoegdheid van vier jaren;
- opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op de dag van de uitspraak.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de eis van de officier van justitie geen recht doet aan de zaak en de straf overstijgt die door de Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt wordt genomen. In soortgelijke zaken worden volgens de raadsman lagere straffen opgelegd dan de straf die door de officier van justitie is geëist. De raadsman verzoekt de rechtbank ermee rekening te houden dat het rijbewijs van verdachte door het Openbaar Ministerie is ingevorderd en dat verdachte daardoor al bijna een jaar niet meer rijdt. Tot slot heeft de raadsman verzocht het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis te laten voortduren.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte is met een veel hogere snelheid dan toegestaan door rood licht gereden. Daarbij heeft hij [slachtoffer] aangereden, ten gevolge waarvan [slachtoffer] ter plaatse is overleden. Na deze verschrikkelijke gebeurtenis is verdachte, zonder te stoppen en met een kapotte voorruit, doorgereden.
Verdachte heeft zich ter zitting met name op zijn zwijgrecht beroepen en heeft hij geen verantwoordelijkheid genomen. Hoewel verdachte als automobilist juist ten aanzien van zwakke verkeersdeelnemers aandacht had moeten hebben voor de risico’s die hij door zijn rijgedrag veroorzaakte, is hij daarvoor onverschillig gebleken. Het leed dat hij hierdoor heeft veroorzaakt, is zeer ingrijpend en onherstelbaar. De rechtbank rekent dit verdachte zeer zwaar aan.
Ter zitting heeft [A] namens de moeder en zus van [slachtoffer] verwoord wat het verlies voor hen en hun omgeving betekent. Ook de vader van [slachtoffer] heeft in zijn slachtofferverklaring uiting gegeven aan zijn verdriet.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het op naam van verdachte staand uittreksel justitiële documentatie van 6 mei 2021, waaruit blijkt dat verdachte op 12 april 2021 is veroordeeld voor een overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet.
Ook heeft de rechtbank gekeken naar het reclasseringsadvies van 13 augustus 2020, opgesteld door C.P.M. Cruijen, reclasseringswerker. Daaruit blijkt dat de politiemutaties afnemen en de indruk ontstaat dat verdachte, die tot voor kort problemen had op diverse leefgebieden, verandering in zijn leven wil aanbrengen. Hij zocht hulp voor zijn financiële problemen, laat zich begeleiden bij het vinden van passend werk en heeft sinds een jaar huisvesting buiten Utrecht. Verdachte zegt hier bewust voor te hebben gekozen, omdat hij een nieuwe start wil en wat van zijn leven wil maken. Wel is volgens de reclassering mogelijk sprake van een (deels) negatief sociaal netwerk. Ook zijn er aanwijzingen voor impulsiviteit bij verdachte gezien zijn verkeersgedrag, politiecontact en leefomstandigheden. Het recidiverisico op verkeersdelicten wordt ingeschat als enigszins verhoogd. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een gedragsinterventie die is gericht op cognitieve vaardigheden.
De straf
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de ernst van het feit, slechts een gevangenisstraf passend. Voor het veroorzaken van een verkeersongeval door roekeloos rijgedrag bestaan geen oriëntatiepunten van het LOVS, omdat deze gevallen te casuïstisch zijn. De rechtbank heeft daarom gekeken naar wat in vergelijkbare zaken wordt opgelegd.
Het opleggen van een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen is daarnaast geboden om enerzijds recht te doen aan de ernst van het feit en om anderzijds de veiligheid van overige verkeersdeelnemers voor een lange periode te beschermen tegen verdachte.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een rijontzegging voor de duur van 3 jaren opleggen, met aftrek van de tijd waarover het rijbewijs al ingenomen is geweest.
Voorlopige hechtenis
Voornoemde straf is langer dan de duur van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis. De voorlopige hechtenis van verdachte is op de zitting van 24 juni 2021 geschorst tot aan de uitspraak van heden. Met ingang van het tijdstip van de uitspraak (8 juli 2021, 13.00 uur) herleeft de voorlopige hechtenis derhalve. De rechtbank ziet geen aanleiding verdachte (opnieuw) te schorsen. Bij de beslissing tot schorsing heeft artikel 5 EVRM, het algemeen belang dat iedere verdachte heeft bij het in vrijheid afwachten van zijn proces, een belangrijke rol gespeeld in de afweging. Dit belang van verdachte vervalt na veroordeling door een bevoegde rechtbank. De rechtbank handhaaft daarom de per 8 juli 2021, 13:00 uur herleefde voorlopige hechtenis van verdachte.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de kleding en de personenauto retour mogen naar de rechthebbenden.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- 1 STK Jas G2619818;
- 1 STK Broek G2619820;
- 1 STK Trui G2619825;
- 1 PR Schoenen G2619828;
- 1 STK Pet G2619838;
- 1 STK Broek G2619839;
- 1 STK Vest G2619840;
- 2 STK Schoenen G2621473;
- 1 STK Schoenen G2621538.
Teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank zal teruggave gelasten van het in beslag genomen voorwerp, te weten de personenauto (Skoda Fabia) aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 5a, 6, 7, 175, 176, 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1 subsidiair en feit 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 15 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • ontzegtverdachte ter zake van het onder feit 1 subsidiair bewezen verklaarde
    de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren;
  • bepaalt dat de duur van de ontzegging wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest;
Beslag
- gelast de
teruggave aan verdachtevan de volgende voorwerpen:
  • 1 STK Jas G2619818;
  • 1 STK Broek G2619820;
  • 1 STK Trui G2619825;
  • 1 PR Schoenen G2619828;
  • 1 STK Pet G2619838;
  • 1 STK Broek G2619839;
  • 1 STK Vest G2619840;
  • 2 STK Schoenen G2621473;
  • 1 STK Schoenen G2621538.
- gelast de
teruggave aan de rechthebbendevan het volgende voorwerp:
1 STK Personenauto G2619791 [kenteken] ;
Voorlopige hechtenis
- handhaaft het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Bouteibi, voorzitter, mrs. J.G. van Ommeren en A. Blanke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Broere, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 juli 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 26 april 2020 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet toen aldaar (op de openbare weg, de Thomas a Kempisweg en/of de Spinozaweg) een personenauto zodanig bestuurd dat hij
- met een snelheid van tussen de 67 en 94 kilometer per uur, althans een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, en/of een aanzienlijk hogere snelheid dan de, gelet op de omstandigheden ter plaatse, veilige snelheid, heeft gereden en/of de kruising van de Thomas a Kempisweg en de Vleutenseweg heeft genaderd en/of
- via een voor een voorsorteervak voor rechtsafslaand verkeer een of meer auto’s heeft ingehaald (welke auto’s op de voorsorteervakken voor rechtdoor stonden te wachten in verband met het rood licht uitstralende verkeerslicht), althans via het voorsoorteervak voor rechtsaf heeft gereden en/of
- ( vervolgens) niet de rijrichting van het voorsoorteervak voor rechtsaf heeft gevolgd maar rechtdoor is gereden in de richting van de (in het verlengde van de Thomas a Kempisweg liggende) Spinozaweg en/of
- een in zijn, verdachtes, richting (reeds geruime tijd (ongeveer 18,7 seconden)) rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd en/of
- tegen de voetganger [slachtoffer] (welke de Spinozaweg bij de voetgangersoversteekpiaats met in de richting van die voetganger groen licht uitstralend verkeerslicht overstak) is gereden en/of is gebotst ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
(art 287 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 april 2020 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (Skoda Fabia), daarmede rijdende over de weg, Thomas a Kempisweg en/of de Spinozaweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met een snelheid van tussen de 67 en 94 kilometer per uur, althans een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, en/of een aanzienlijk hogere snelheid dan de, gelet op de omstandigheden ter plaatse, veilige snelheid, te rijden en/of de kruising van de Thomas a Kempisweg en de Vleutenseweg te naderen en/of
- via een voor een voorsorteervak voor rechtsafslaand verkeer een of meer auto’s in te halen (welke auto’s op de voorsorteervakken voor rechtdoor stonden te wachten in verband met het rood licht uitstralende verkeerslicht), althans via het voorsoorteervak voor rechtsaf te rijden en/of
- ( vervolgens) niet de rijrichting van het voorsoorteervak voor rechtsaf te volgen maar rechtdoor te rijden in de richting van de (in het verlengde van de Thomas a Kempisweg liggende) Spinozaweg en/of
- een in zijn, verdachtes, richting (reeds geruime tijd (ongeveer 18,7 seconden)) rood licht uitstralend verkeerslicht te negeren en/of
- tegen de voetganger [slachtoffer] (welke de Spinozaweg bij de voetgangersoversteekplaats met in de richting van die voetganger groen licht uitstralend verkeerslicht overstak) te rijden en/of te botsen
waardoor [slachtoffer] werd gedood.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(art 6 Wegenverkeerswet 1994)
Meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 april 2020 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto (Skoda Fabia), daarmee rijdende over de weg, te weten de Thomas a Kempisweg en/of de Spinozaweg,
- met een snelheid van tussen de 67 en 94 kilometer per uur, althans een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, en/of een aanzienlijk hogere snelheid dan de, gelet op de omstandigheden ter plaatse, veilige snelheid, heeft gereden en/of de kruising van de Thomas a Kempisweg en de Vleutenseweg heeft genaderd en/of
- via een voor een voorsorteervak voor rechtsafslaand verkeer een of meer auto heeft ingehaald (welke auto’s op de voorsorteervakken voorrechtdoor stonden te wachten in verband met het rood licht uitstralende verkeerslicht), althans via het voorsoorteervak voor
rechtsaf heeft gereden en/of
- ( vervolgens) niet de rijrichting van het voorsoorteervak voor rechtsaf heeft gevolgd maar rechtdoor heeft gereden in de richting van de (in het verlengde van de Thomas a Kempisweg liggende) Spinozaweg en/of
- een in zijn, verdachtes, richting (reeds geruime tijd (ongeveer 18,7 seconden)) rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd en/of
- tegen de voetganger [slachtoffer] (welke de Spinozaweg bij de voetgangersoversteekplaats met in de richting van die voetganger een groen licht uitstralend verkeerslicht overstak) is gereden en/of is gebotst,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)
Feit 2
hij op of omstreeks 26 april 2020 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto Skoda Fabia), door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Thomas a Kempisweg en/of de Spinozaweg, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden, dat een ander (te weten een voetganger, genaamd [slachtoffer] ) is gedood of aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand is achtergelaten.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(art 7 Wegenverkeerswet 1994)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd PL0900-2020127458, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 322 (zaaksdossier), en het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd PL0900-2020127458, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 323 (forensisch dossier). Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse van 16 juli 2020, opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] , pagina 30 (forensisch dossier).
3.Een proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse van 16 juli 2020, opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] , pagina 31 (forensisch dossier).
4.Een proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse van 16 juli 2020, opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] , pagina 37 (forensisch dossier).
5.Een proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse van 16 juli 2020, opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] , pagina 39 (forensisch dossier).
6.Een proces-verbaal Analyse VRI data van 28 april 2020, opgesteld door [verbalisant 2] , pagina 74 (forensisch dossier).
7.Een proces-verbaal snelheidsvalidatie van 14 juli 2020, opgesteld door verbalisant [verbalisant 2] , pagina 307 (forensisch dossier).
8.Schouwverslag betreffende [slachtoffer] van 26 april 2020, opgesteld door D. Rijken, forensisch arts, pagina 56 (forensisch dossier).
9.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 13 mei 2020, pagina 214 (zaaksdossier).
10.Een proces-verbaal van bevindingen van 27 april 2020, opgesteld door verbalisant [verbalisant 3] , pagina 270 (zaaksdossier).
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 27 april 2020, pagina 290 (zaaksdossier).
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 30 april 2020, pagina 1 (in het dossier opgenomen onder ‘PV verhoor verdachte door RC – Bewaring’).
13.Een proces-verbaal van bevindingen van 27 april 2020, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , pagina 41 (zaaksdossier).
14.Een proces-verbaal van bevindingen van 27 april 2020, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , pagina 42 (zaaksdossier).
15.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 18 mei 2020, pagina 245 (zaaksdossier)
16.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 18 mei 2020, pagina 246 (zaaksdossier).
17.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 13 mei 2020, pagina 202 (zaaksdossier).
18.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 13 mei 2020, pagina 203 (zaaksdossier).
19.Een proces-verbaal forensisch onderzoek vervoermiddel (Skoda [kenteken] ), pagina 114 (forensisch dossier).
20.Een proces-verbaal forensisch onderzoek vervoermiddel (Skoda [kenteken] ), pagina 115 (forensisch dossier).
21.Een proces-verbaal forensisch onderzoek vervoermiddel (Skoda [kenteken] ), pagina 116 (forensisch dossier).
22.NFI-rapport DNA-onderzoek naar aanleiding van een verkeersongeval met dodelijke afloop in Utrecht op 26 april 2020, opgesteld door ing. H.M. van Beerendonk en dr. P.A. Maaskant-van Wijk op 30 juni 2020, pagina 294 (forensisch dossier).
23.Een proces-verbaal aanvraag benoeming deskundige van 7 mei 2020, pagina 183 (forensisch dossier).
24.Een proces-verbaal aanvraag benoeming deskundige van 7 mei 2020, pagina 184 (forensisch dossier).
25.Vergelijkend vezel- en glasonderzoek naar aanleiding van een verkeersongeval met dodelijke afloop in Utrecht op 26 april 2020, opgesteld door L.C. Alewijnse, MSc en ing. W. Wiarda op 1 oktober 2020 (in het dossier opgenomen onder ‘Vezel- en glasrapport 01-10-2020), pagina 3.
26.Vergelijkend vezel- en glasonderzoek naar aanleiding van een verkeersongeval met dodelijke afloop in Utrecht op 26 april 2020, opgesteld door L.C. Alewijnse, MSc en ing. W. Wiarda op 1 oktober 2020 (in het dossier opgenomen onder ‘Vezel- en glasrapport 01-10-2020), pagina 9.
27.Vergelijkend vezel- en glasonderzoek naar aanleiding van een verkeersongeval met dodelijke afloop in Utrecht op 26 april 2020, opgesteld door L.C. Alewijnse, MSc en ing. W. Wiarda op 1 oktober 2020 (in het dossier opgenomen onder ‘Vezel- en glasrapport 01-10-2020), pagina 10.
28.Een brief, opgesteld door ing. W. Wiarda, van 14 juni 2021 (in het dossier opgenomen als brief beantwoording vragen Rechtbank), pagina 2.