ECLI:NL:RBMNE:2021:2947

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3018
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die tot 2010 als drukker werkte, heeft in 2012 een WIA-uitkering aangevraagd na langdurige ziekte. De rechtbank behandelt de weigering van de WIA-uitkering, die is gebaseerd op een beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van de eiser. De eiser heeft meerdere Ambermeldingen gedaan, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid telkens werd vastgesteld op minder dan 35%. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische beoordelingen zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen aan de vereisten voldoen. De eiser heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die de rechtbank zou doen twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De rechtbank concludeert dat de eiser per 11 juli 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dus geen recht heeft op een WIA-uitkering. Het beroep van de eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3018

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (wet WIA) toe te kennen met ingang van 11 juli 2019.
Bij besluit van 28 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2021 via Skype. Eiser heeft deelgenomen via een telefonische verbinding omdat de beeldverbinding niet tot stand kwam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser werkte tot 2010 als drukker gedurende 36 uur per week. Op 1 juni 2010 werd hij ziek. In 2012 heeft hij vervolgens aan het einde van de wachttijd een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd. Hij kampte toen met vermoeidheid, hoofdpijn, duizeligheid, nek/schouder – en rugklachten en cognitieve klachten. Bij deze eerste WIA-beoordeling werd hij 33,23 % arbeidsongeschikt geacht en kwam daarom niet in aanmerking voor een WIA-uitkering. In bezwaar en beroep werd daarover niet anders geoordeeld. Latere ziekmeldingen in 2013 en 2014 vanuit de werkloosheidswet (WW) werden niet gehonoreerd.
2. Op 31 januari 2014 doet eiser bij verweerder een melding van verslechtering van zijn gezondheid, een zogenaamde Ambermelding. Hij kampt met klachten, die door de huisarts worden geduid als een Chronisch Vermoeidheids Syndroom (CVS). Daarnaast heeft een neuroloog fibromyalgie gediagnosticeerd. Voor deze klachten is eiser niet onder behandeling. Hij is door verweerder in het kader van die Ambermelding opnieuw beoordeeld, maar ook nu wordt hij minder dan 35% arbeidsongeschikt bevonden. Zijn belastbaarheid is niet veranderd.
3. Op 25 januari 2015 doet eiser opnieuw een Ambermelding. Hij wordt dan 35-80% arbeidsongeschikt beoordeeld. Dit komt omdat dan bij hem een urenbeperking wordt aangenomen omdat hij verminderd beschikbaar is. Hij volgt dan namelijk een revalidatietraject. Als dat traject vervolgens is afgerond op 21 mei 2015, gaat de urenbeperking eraf en is eiser weer minder dan 35% arbeidsongeschikt. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar dat bezwaar slaagt niet.
4. Op 11 juli 2019 heeft eiser weer een Ambermelding gedaan met het verzoek om toekenning van een WIA-uitkering. Eiser stelt dat zijn gezondheidssituatie zodanig is verslechterd dat hij op 11 juli 2019 volledig arbeidsongeschikt is. De bestaande klachten zijn erger geworden en er zijn klachten aan de schouder, voet en Astma/COPD bijgekomen. Eiser is niet onder behandeling van een specialist, maar leeft naar eigen zeggen met zijn klachten. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
5. Eiser voert tegen het bestreden besluit aan dat het medisch oordeel niet juist is. Eiser vindt dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen urenbeperking op energetische gronden heeft aangenomen. Eiser heeft vanwege zijn CVS behoefte om overdag te slapen. Dit is in het dagverhaal duidelijk vermeld, hij slaapt van 13.00 uur tot 17.00 uur, maar dit is niet in de belastbaarheid meegewogen. Hij heeft verder betwist dat zijn klachten van benauwdheid en duizeligheid voortkomen uit hyperventilatie omdat deze een gevolg zijn van Astma/COPD.
6.De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop eiser zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, hiervoor onvoldoende is.
7.De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep [A] heeft, zo blijkt uit het rapport van 7 juli 2020, op 7 juli 2020 telefonisch met eiser gesproken. Daarnaast heeft hij het dossier bestudeerd.
8.De rechtbank ziet in wat eiser in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is.
De rechtbank stelt vast dat [A] heeft gezien dat bij eiser sprake is van een veelheid aan aspecifieke klachten sinds een whiplashtrauma in 2007. De CVS en fibromyalgie zijn onderkend en in de beoordeling meegewogen.
Uit de beschikbare informatie van de behandelaren (2014/2015) blijkt geen aanwijzing voor Astma/COPD en zijn ook de klachten daarvoor niet passend. Volgens [A] kunnen de duizeligheid en black outs van eiser worden verklaard door hyperventilatie. Eiser heeft opgemerkt dat bij hem geen hyperventilatie is vastgesteld. Echter [B] neuroloog stelt op 23 september 2010 vast dat bij eiser de hyperventilatieprovocatietest positief uitvalt.
9.Ook biedt de beschikbare (medische) informatie aldus [A] geen houvast om de krachtafname in de rechterhand van eiser medisch te objectiveren. De migraine-aanvallen treden niet hoog frequent op. [A] licht voldoende toe dat er geen sprake is van evidente toename van te objectiveren beperkingen. Hij kan zich vinden in de beoordeling van de primaire verzekeringsarts [C] De rechtbank kan dat volgen. Niet gebleken is dat informatie over het hoofd is gezien of onjuist is beoordeeld.
10. Dat eiser het niet eens is met de vastgestelde beperkingen en aanleiding ziet voor een urenbeperking, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Eiser heeft geen (nieuwe) medische informatie overgelegd om de rechtbank te doen twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling.
11. Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt dat er van moet worden uitgegaan dat de beperkingen van eiser vanaf 11 juli 2019, zoals opgenomen in de FML van 27 augustus 2019 juist zijn. Op grond van die beperkingen is de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep terecht tot de conclusie gekomen dat eiser geacht moet worden de geduide functies te kunnen verrichten.
12. De rechtbank komt tot de conclusie dat de medische en arbeidskundige rapporten de conclusie kunnen dragen dat eiser per 11 juli 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dus geen recht heeft op een WIA-uitkering.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.A. Willems, griffier. De beslissing is uitgesproken op 25 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.