ECLI:NL:RBMNE:2021:2945

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1949
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) uitkering na gegrondverklaring van beroep tegen besluit UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde E.C. de Bie, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door mr. E.F. de Roy van Zuydewijn. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV, waarin zijn bezwaar tegen de voortzetting van zijn WIA-uitkering werd afgewezen. Eiser, die sinds 2016 een volledige WIA-uitkering ontvangt, betoogde dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en recht heeft op een Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA). De rechtbank heeft vastgesteld dat er een patstelling is ontstaan in de situatie van eiser, waarbij hij niet in staat is om de benodigde behandeling te ondergaan vanwege de stress en conflicten die voortkomen uit de juridische procedures en de opstelling van het UWV. De rechtbank oordeelde dat er geen reële kans op verbetering van eisers belastbaarheid bestaat zolang het UWV hem niet als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt erkent. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het UWV opgedragen binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het ook het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser moet vergoeden. Daarnaast is het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-. Deze uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier M.H.A. Willems-de Kort.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1949
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: E.C. de Bie),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Procesverloop

Bij besluit van 14 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser onveranderd 100% arbeidsongeschikt is en dat zijn uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ongewijzigd wordt voortgezet.
Bij besluit van 20 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.

Overwegingen

1. Partijen verschillen van mening over de vraag of eiser recht heeft op een Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA-uitkering). Verweerder vindt dat er nog behandelmogelijkheden zijn, waardoor eisers belastbaarheid kan verbeteren. Die behandeling kan volgens verweerder worden gestart zodra de juridische procedures zijn afgerond. Eiser meent juist dat die behandelmogelijkheden alleen theoretisch aanwezig zijn, maar feitelijk niet. Eisers situatie is zodanig complex dat behandeling alleen nog mogelijk is als hij gevrijwaard is van stress en conflicten. Hij kan daarom geen behandeling starten, zolang verweerder hem niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt acht. De re-integratie-initiatieven van verweerder leiden steeds weer tot stress en dan neemt de complexiteit van zijn psychische klachten weer toe. Eiser onderbouwt zijn standpunt met recente informatie van zijn behandelend revalidatiearts, psycholoog en psychiater en huisarts.
2. De rechtbank is van oordeel dat eiser als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. De rechtbank legt dat hierna uit.
Eiser heeft al sinds 2016 een volledige WIA-uitkering. Al die tijd is het niet gelukt om hem de behandeling te laten volgen die hij voor zijn complexe psychische problematiek nodig heeft. Uit de door eiser overgelegde informatie van psycholoog en psychiater blijkt dat die problematiek gepaard gaat met al maar sterker wordende gevoelens van onmacht en frustratie, die worden gevoed door zich steeds maar weer ervaren conflicten met instanties die zijn klachten volgens hem niet erkennen. Daardoor is progressie uitgebleven en is eisers vertrouwen in een positieve wending sterk verminderd. Uit de brief van de huisarts volgt dat eiser zich nooit heeft kunnen richten op zijn herstel omdat eiser al sinds 2014 geacht wordt te starten met re-integreren, wat steeds leidt tot lichamelijke en psychische decompensatie. Na afronding van een conflict met [A] heeft een hernieuwde oproep van het UWV met de boodschap om te starten met re-integratie weer geleid tot de genoemde decompensatie en een halt in zijn herstel. Volgens de huisarts zou het het beste zijn voor eisers herstel om hem volledige rust te geven om zodoende te kunnen beginnen met de behandeling van zijn PTSS. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande, dat sprake is van een patstelling. Eisers belastbaarheid zou bij een passende behandeling nog kunnen verbeteren. Om zo’n behandeling te starten heeft eiser echter alle rust nodig. Die rust ervaart hij in elk geval niet, zolang het Uwv van mening blijft dat hij niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en dat hij nog (toekomstige) mogelijkheden heeft om weer aan het werk te gaan. Dit leidt bij hem tot onmacht en frustratie en zodanige stress, dat behandeling niet zinvol is. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen reële kans op verbetering van eisers belastbaarheid bestaat.
Er is sprake van een patstelling, die naar het oordeel van de rechtbank alleen kan worden doorbroken door toekenning aan eiser van een IVA-uitkering. Alleen dan is er een kans dat eiser toekomt aan het werken aan zijn psychische problemen.
3. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder ook aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.A. Willems-de Kort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.