ECLI:NL:RBMNE:2021:294

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 januari 2021
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
UTR 20/3644
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding eigen bijdrage op grond van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Minister van Financiën over de vergoeding van de eigen bijdrage voor kinderopvang op basis van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 juni 2020, waarin een vergoeding van € 345,- was vastgesteld. Dit besluit werd in het bestreden besluit van 3 september 2020 kennelijk ongegrond verklaard. Eiseres stelde dat verweerder bij de berekening van de vergoeding is uitgegaan van een te laag aantal opvanguren. Tijdens de zitting op 11 januari 2021, die via Skype for Business plaatsvond, heeft verweerder erkend dat hij ten onrechte van 23 opvanguren per maand is uitgegaan en dat het juiste aantal 114 opvanguren per maand is. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de tegemoetkoming opnieuw wordt berekend op basis van 114 opvanguren per maand. Eiseres heeft geen gelijk gekregen voor haar stelling dat bij de vaststelling van de tegemoetkoming moet worden uitgegaan van 143 opvanguren per maand, omdat dit aantal niet op de peildatum was verwerkt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiseres geen geslaagd beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel, omdat er geen concrete toezeggingen van de overheid zijn gedaan. Eiseres heeft recht op vergoeding van het betaalde griffierecht van € 48,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3644

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

11 januari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

de Minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. P.A. van Dijk).

Procesverloop

In het besluit van 30 juni 2020 (primair besluit) heeft verweerder op grond van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO een vergoeding van € 345,- vastgesteld.
In het besluit van 3 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2021 via Skype for Business. Eiseres is verschenen, vergezeld van haar partner [partner] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO regelt de tegemoetkoming voor de eigen bijdrage van de ouders in de kosten voor kinderopvang, in de periode van 16 maart 2020 tot en met 19 mei 2020, waarin in verband met COVID-19 de kinderopvanglocaties waren gesloten.
3. Verweerder heeft de tegemoetkoming waar eiseres aanspraak op maakt vastgesteld op
€ 345.-. Daarbij is verweerder uitgegaan van de gegevens die op 6 april 2020 (de peildatum) door de Belastingdienst/Toeslagen verwerkt waren. Uit die gegevens blijkt dat eiseres op dat moment gebruik maakte van 23 uren kinderopvang per maand.
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder is uitgegaan van een onjuist aantal opvanguren. In werkelijkheid maakte zij op de peildatum gebruik van 143 uren kinderopvang per maand. Dat is na de peildatum, op 27 juni 2020, doorgegeven aan de Belastingdienst/Toeslagen. Verder was al vanaf 2018 bij de Belastingdienst/Toeslagen bekend dat er door eiseres in ieder geval 114 opvanguren per maand werden afgenomen. Dat blijkt uit de meldingen van eiseres in het dossier, die kennelijk niet goed zijn verwerkt door de Belastingdienst/Toeslagen. Verder doet eiseres een beroep op het vertrouwensbeginsel. Tijdens de sluiting van de kinderopvanglocaties heeft de overheid steeds gecommuniceerd dat ouders die hun kind niet naar de opvang konden brengen, maar wel de rekeningen doorbetaalden, hun eigen bijdrage terug zouden krijgen. De peildatum van 6 april 2020 is daarbij niet genoemd. Eiseres mocht er daarom van uit gaan dat zij de volledige eigen bijdrage vergoed zou krijgen.
5. Verweerder heeft tijdens de zitting erkend dat hij in het geval van eiseres ten onrechte van 23 opvanguren per maand is uitgegaan en dat moet worden uitgegaan van 114 opvanguren er maand. Uit de meldingen in het dossier blijkt immers dat eiseres al op 29 september 2018 bij de Belastingdienst/Toeslagen heeft opgegeven dat zij gebruik maakte van 114 opvanguren per maand. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de tegemoetkoming opnieuw wordt berekend aan de hand van 114 opvanguren per maand. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
6. De rechtbank geeft eiseres geen gelijk voor wat betreft haar stelling dat bij de vaststelling van de tegemoetkoming moet worden uitgegaan van 143 opvanguren per maand. Op de peildatum van 6 april 2020 [1] , was dit aantal opvanguren niet verwerkt bij de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres heeft dit aantal uren pas later doorgegeven.
7. Eiseres kan wat betreft de peildatum ook geen geslaagd beroep doen op het vertrouwensbeginsel. Daarvoor is nodig dat zij aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit zij redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Niet gebleken is dat de overheid concreet en ondubbelzinnig heeft toegezegd dat in het geval van eiseres de volledige eigen bijdrage zou worden vergoed, zonder dat daarbij een peildatum zou worden gehanteerd en ondanks dat het juiste aantal opvanguren door eiseres niet was doorgegeven aan de Belastingdienst/Toeslagen.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is uitgesproken op 11 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Genoemd in artikel 5 van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO.