ECLI:NL:RBMNE:2021:2937

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2962
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over WOZ-waarde van een woning en de bewijsvoering omtrent de waardepeildatum

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de WOZ-waarde van een woning. De eiser, wonende te [woonplaats], had beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de gemeente Huizen, die de waarde van de woning aan de [adres 1] voor het belastingjaar 2020 had vastgesteld op € 375.000,-. Deze waarde was gebaseerd op de Wet waardering onroerende zaken (Wet Woz) en de waardepeildatum was 1 januari 2020. De eiser was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat de waarde lager zou moeten zijn, namelijk € 345.000,-.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar bij de vaststelling van de waarde gebruik heeft gemaakt van een taxatierapport en een taxatiematrix, waarbij de waarde was bepaald aan de hand van vergelijkingsobjecten in de wijk. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank overwoog dat de eiser geen inlichtingen had verstrekt over de onderhoudstoestand van de woning, wat leidde tot een omkering van de bewijslast.

De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning van de eiser. De beroepsgronden van de eiser, waaronder de stelling dat de referentiewoningen minder gunstig gelegen waren en dat de staat van onderhoud niet correct was ingeschat, werden door de rechtbank verworpen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2962

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: [gemachtigde 1]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Huizen, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde 2]).

Procesverloop

Bij beschikking van 29 februari 2020 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet Woz) de waarde van de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op € 375.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Verweerder heeft bij deze beschikking ook een aanslag in de onroerende-zaakbelasting opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
Bij uitspraak op bezwaar van 8 juli 2020 (de bestreden uitspraak op bezwaar) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden via Skype op 26 januari 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [A].

Overwegingen

1.De woning is een in 1997 gebouwde drive-in rijwoning met inpandige garage en tuinhuis. De woning heeft een gebruiksoppervlak van 154 m2 en is gelegen op een perceel van 215 m2.
2. In de bezwaarprocedure heeft verweerder bij brief van 20 december 2019 aan eiser een zogenoemd Inlichtingen Formulier Secondaire Kenmerken toegestuurd met het verzoek dat ingevuld te retourneren. Verweerder wilde hiermee een beter beeld krijgen van de onderhoudstoestand van de woning. In de brief heeft verweerder erop gewezen dat, indien het formulier niet binnen de gestelde tijd zal worden geretourneerd, er een informatiebeschikking zal worden genomen en dat er dan een omgekeerde en verzwaarde bewijslast van kracht is inzake de gevraagde gegevens. Eiser heeft aan het verzoek geen gevolg gegeven. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 20 mei 2020 een informatiebeschikking genomen als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking en ook nadien niet de gevraagde inlichtingen verstrekt.
3. Eiser bepleit een lagere waarde, te weten € 345.000,-. Verweerder handhaaft in beroep de vastgestelde waarde. Als onderbouwing van de waarde heeft verweerder een taxatierapport en -matrix overgelegd. Omdat eiser geen inlichtingen heeft verstrekt over de toestand van de woning, is verweerder voor de waardering uitgegaan van een gemiddelde woning.
4. Op verweerder rust de bewijslast om de waarde aannemelijk te maken. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd mede in de beschouwing betrekken. De rechtbank overweegt verder dat de informatiebeschikking in rechte vaststaat en onherroepelijk is geworden. Consequentie daarvan is dat op grond van artikel 27e, eerste lid, van de Awr, sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix, en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven, aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Uit de taxatiematrix blijkt dat de waarde van de woning is bepaald met behulp van een methode van vergelijking met referentiewoningen van hetzelfde type, die allen in de wijk [wijk] zijn gelegen en waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Met de taxatiematrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning wat betreft onder meer inhoud en perceeloppervlakte. Met de taxatiematrix heeft verweerder de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
6. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
6.1.
Eiser voert aan dat met de gehanteerde referentiewoningen de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. De referentiewoningen zijn veel minder gunstig gelegen en daar is door verweerder onvoldoende rekening mee gehouden. Verweerder heeft toegelicht dat de ligging van de [adres 2] en de woning nagenoeg gelijk is. Beide woningen liggen aan de voorzijde bij een grote rotonde met de ontsluitingsweg van de wijk. [park] en het [plein] zijn doodlopende pleinen met aan de voorzijde een afwateringskanaal, dit levert een betere ligging op dan van de woning van eiser, daarom is aan deze referenties voor ligging een 7 toegekend. De [adres 3] ligt tegenover de woning aan de rotonde en heeft ook te maken met de drukte van de rotonde en de daarbij behorende verkeersdruk. De ligging van de [adres 3] is ondanks de verkeersdrukte toch veel beter dan van de woning en de andere referenties, omdat deze woning dicht bij het [meer] is gelegen en daarom kent verweerder hier voor ligging een 8 toe. De rechtbank heeft op basis van de gegeven toelichting door verweerder geen aanknopingspunten voor het oordeel dat hij bij de waardebepaling de ligging van de referentiewoningen onvoldoende heeft meegewogen. De beroepsgrond slaagt niet.
6.2.
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van een gemiddelde staat van onderhoud van de woning. Verweerder heeft geen inpandige opname verricht. Verweerder heeft dan ook onvoldoende rekening gehouden met de staat waarin de woning verkeert. Volgens eiser is de staat van onderhoud minder dan een gemiddelde woning. Eiser verwijst naar een taxatierapport dat in bezwaar voor het belastingjaar 2019 aan verweerder ter beschikking is gesteld en dat sindsdien niets aan de woning is gewijzigd.
6.3.
De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder bij de waardevaststelling van de woning ten onrechte is uitgegaan van een gemiddelde onderhoudstoestand. Wat eiser in dat verband heeft aangevoerd biedt, in het licht van het van eiser op grond van artikel 27e van de Awr verlangde bewijs, onvoldoende aanleiding om daarover anders te oordelen. Weliswaar benoemt eiser in beroep dat sprake is van een niet actuele woning, maar de gestelde gebreken worden niet gemotiveerd onderbouwd en dat had wel op de weg van eiser gelegen. De rechtbank weegt daarbij mee dat verweerder eiser heeft verzocht om informatie te verstrekken over de staat van onderhoud en daar niet aan heeft voldaan. Eiser heeft voldoende gelegenheid gehad om over de onderhoudstoestand van de woning inzicht te verschaffen. Dat hij daar geen gevolg aan heeft gegeven komt daarmee voor zijn rekening. De beroepsgrond slaagt niet.
6.4.
Eiser beroept zich er nog op dat de taxatiematrix geen inzage geeft in de wijze waarop verweerder rekening heeft gehouden met het tijdsverloop tussen de verkoopdata en de waardepeildatum. Op de zitting heeft verweerder verklaard dat is geïndexeerd volgens de gegevens van de Waarderingskamer voor rijwoningen en appartementen in [woonplaats]. Verweerder is voor de gecorrigeerde waarde uitgegaan van het indexeringspercentage van de Waarderingskamer van 8,2% en de verkoopprijs op de verkoopdatum. De rechtbank stelt vast dat eiseres tegenover deze wijze van indexeren geen andere gegevens of indexeringscijfers heeft gesteld en daarmee niets heeft aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat verweerder van onjuiste indexering van de verkoopcijfers is uitgegaan. De beroepsgrond slaagt niet.
7. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.A. Willems, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 juni 2021 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.