ECLI:NL:RBMNE:2021:2937
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuursrechtelijke procedure over WOZ-waarde van een woning en de bewijsvoering omtrent de waardepeildatum
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de WOZ-waarde van een woning. De eiser, wonende te [woonplaats], had beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de gemeente Huizen, die de waarde van de woning aan de [adres 1] voor het belastingjaar 2020 had vastgesteld op € 375.000,-. Deze waarde was gebaseerd op de Wet waardering onroerende zaken (Wet Woz) en de waardepeildatum was 1 januari 2020. De eiser was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat de waarde lager zou moeten zijn, namelijk € 345.000,-.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar bij de vaststelling van de waarde gebruik heeft gemaakt van een taxatierapport en een taxatiematrix, waarbij de waarde was bepaald aan de hand van vergelijkingsobjecten in de wijk. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank overwoog dat de eiser geen inlichtingen had verstrekt over de onderhoudstoestand van de woning, wat leidde tot een omkering van de bewijslast.
De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning van de eiser. De beroepsgronden van de eiser, waaronder de stelling dat de referentiewoningen minder gunstig gelegen waren en dat de staat van onderhoud niet correct was ingeschat, werden door de rechtbank verworpen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.