Overwegingen
1. De woning is een in 1980 gebouwde hoekwoning met een aanbouw, inpandige garage en dakkapel. De woning heeft een gebruiksoppervlak van 109 m2 en is gelegen op een perceel van 261 m² en een grensperceel van 1m2.
2. In de bezwaarprocedure heeft verweerder bij brief van 16 april 2020 aan eiser een zogenoemd Inlichtingen Formulier Secondaire Kenmerken toegestuurd met het verzoek dat ingevuld te retourneren. Verweerder wilde hiermee een beter beeld krijgen van de onderhoudstoestand van de woning. In de brief heeft verweerder erop gewezen dat, indien het formulier niet binnen de gestelde tijd zal worden geretourneerd, er een informatiebeschikking zal worden genomen en dat er dan een omgekeerde en verzwaarde bewijslast van kracht is inzake de gevraagde gegevens. Eiser heeft aan het verzoek geen gevolg gegeven. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 20 mei 2020 een informatiebeschikking genomen als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking en ook nadien niet de gevraagde inlichtingen verstrekt.
3. Eiser bepleit een lagere waarde, te weten € 328.000,-. Verweerder handhaaft in beroep de vastgestelde waarde. Als onderbouwing van de waarde heeft verweerder een taxatierapport en -matrix overgelegd. Omdat eiser geen inlichtingen heeft verstrekt over de toestand van de woning, is verweerder voor de waardering uitgegaan van een gemiddelde woning.
4. Op verweerder rust de bewijslast om de waarde aannemelijk te maken. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd mede in de beschouwing betrekken. De rechtbank overweegt verder dat de informatiebeschikking in rechte vaststaat en onherroepelijk is geworden. Consequentie daarvan is dat op grond van artikel 27e, eerste lid, van de Awr, sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix, en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven, aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Uit de taxatiematrix blijkt dat de waarde van de woning is bepaald met behulp van een methode van vergelijking met referentiewoningen van hetzelfde type, die allen in dezelfde wijk zijn gelegen en waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Met de taxatiematrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning wat betreft onder meer inhoud en perceeloppervlakte. Met de taxatiematrix heeft verweerder de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
6. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
7. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van een gemiddelde staat van onderhoud van de woning. Verweerder heeft geen inpandige opname verricht. Verweerder heeft dan ook onvoldoende rekening gehouden met de staat waarin de woning verkeert. Volgens eiser is de staat van onderhoud minder dan een gemiddelde woning en is er geen sprake van nieuwe kozijnen zoals verweerder aanneemt. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser geen informatie verstrekt of een concrete onderbouwing gegeven, waaruit blijkt of aannemelijk wordt dat er geen sprake is van nieuwe kozijnen of ernstig achterstallig onderhoud.
8. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder bij de waardevaststelling van de woning ten onrechte is uitgegaan van een als gemiddeld aangemerkte onderhoudstoestand. Wat eiser in dat verband heeft aangevoerd biedt, in het licht van het van eiser op grond van artikel 27e van de Awr verlangde bewijs, onvoldoende aanleiding om daarover anders te oordelen. Weliswaar benoemt eiser in beroep enkele gebreken, maar die gestelde gebreken worden niet gemotiveerd onderbouwd en dat had wel op de weg van eiser gelegen. De rechtbank weegt daarbij mee dat eiser is verzocht om informatie te verstrekken over de staat van onderhoud en daar niet aan heeft voldaan. Eiser heeft voldoende gelegenheid gehad om over de onderhoudstoestand en de staat van de kozijnen te verklaren. Dat hij daar geen gevolg aan heeft gegeven komt daarmee voor zijn rekening. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser beroept zich nog het feit dat verweerder heeft miskend dat in de woning sprake is van contactgeluiden en gehorigheid en dat deze aspecten een waardeverlagend zijn, zodat ook om deze reden de waarde te hoog is vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Niet valt in te zien dat de woning van eiser op dit punt anders is dan de referentiewoningen. Verweerder heeft terecht gesteld dat alle referentiewoningen van hetzelfde type bouwstijl is uit dezelfde bouwperiode. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiser beroept zich er nog op dat de taxatiematrix geen inzage geeft in de wijze waarop verweerder rekening heeft gehouden met het tijdsverloop tussen de verkoopdata en de waardepeildatum. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat is geïndexeerd volgens de gegevens van de Waarderingskamer voor rijwoningen en appartementen in [woonplaats]. Verweerder is voor de gecorrigeerde waarde uitgegaan van het indexering percentage van de Waarderingskamer van 8,2% en de verkoopprijs op de verkoopdatum. De rechtbank stelt vast dat eiseres tegenover deze wijze van indexeren geen andere gegevens of indexeringscijfers heeft gesteld en daarmee niets heeft aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat verweerder van onjuiste indexering van de verkoopcijfers is uitgegaan. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiser stelt ten slotte dat verweerder de waarde in beroep met andere referentiewoningen heeft onderbouwd dan in bezwaar en dat er daarom sprake is van een motiveringsgebrek in de bestreden uitspraak op bezwaar. De omstandigheid dat verweerder in beroep andere referentiewoningen gebruikt om aan zijn bewijslast te voldoen, betekent niet zonder meer dat sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. Daarvan zou sprake kunnen zijn als bijvoorbeeld door de keuze van de nieuwe referentiewoningen of uit andere feiten of omstandigheden zou blijken dat de eerder gebruikte referentiewoningen ongeschikt waren om de waarde te onderbouwen. De enkele omstandigheid dat verweerder in beroep andere, naar zijn mening geschiktere, referentiewoningen gebruikt om de waarde te onderbouwen, betekent niet dat de eerdere onderbouwing ontoereikend was om de waarde te onderbouwen. Daarbij merkt de rechtbank op dat verweerder in de uitspraak op bezwaar ook Voorn 13 als referentiewoning heeft opgenomen en die woning ook in het taxatierapport wordt gebruikt om de waarde te onderbouwen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat van een motiveringsgebrek geen sprake is.
12. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.