ECLI:NL:RBMNE:2021:2932
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak
Op 19 april 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R.M.P.V. van Haren, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap, die de waarde van de woning op 1 januari 2019 had vastgesteld op € 464.000,-. Eiser stelde dat deze waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 400.000,-. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank wees erop dat de waarde in het economisch verkeer de prijs is die bij verkoop zou zijn betaald, en dat de heffingsambtenaar de waarde had bepaald aan de hand van vergelijkbare woningen. Eiser voerde aan dat de heffingsambtenaar niet consequent was in zijn waardebepaling, maar de rechtbank kon hem hierin niet volgen. De rechtbank concludeerde dat de systematiek van de WOZ vereist dat de waarde jaarlijks opnieuw wordt bepaald aan de hand van vergelijkbare woningen en dat er geen ruimte is voor vergelijking met andere WOZ-waardestijgingen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken.