ECLI:NL:RBMNE:2021:2931
Rechtbank Midden-Nederland
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak en de zorgvuldigheid van de vaststelling
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een onroerende zaak. Eiser, eigenaar van een vrijstaande woning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van € 194.000,- voor het belastingjaar 2019, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiser stelde dat de waarde te hoog was en dat de vaststelling op een onzorgvuldige wijze had plaatsgevonden. Tijdens de zitting, die via Skype plaatsvond, heeft eiser zijn bezwaren toegelicht, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde en een taxateur.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning had onderbouwd met een taxatiematrix en een taxatierapport. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de woning van eiser en de vergelijkingsobjecten. Eiser had niet kunnen aantonen dat er een afspraak met de gemeente was gemaakt over de waardebepaling, en het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de vastgestelde waarde niet onredelijk was en dat het beroep ongegrond werd verklaard. Wel werd vastgesteld dat de uitspraak op bezwaar slordig tot stand was gekomen, maar dit leidde niet tot vernietiging van de uitspraak. Eiser kreeg het griffierecht vergoed.
De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.