In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap. Eiser, eigenaar van een onroerende zaak in [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 291.000,- voor het belastingjaar 2018, die later verlaagd werd naar € 195.000,-. Eiser stelde dat deze waarde te hoog was en dat hij dubbel belast werd voor de onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing, omdat hij ook in een andere gemeente belastingen had betaald.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de onroerende zaak correct was vastgesteld door verweerder, die de waarde had bepaald aan de hand van vergelijkingen met andere bouwkavels. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende bewijs had geleverd dat de waarde niet te hoog was vastgesteld. Eiser's argument dat hij dubbel belast werd, werd verworpen, omdat hij op het heffingstijdstip eigenaar was van de onroerende zaak.
Echter, de rechtbank erkende dat de aanslag watersysteemheffing onterecht was opgelegd en heeft deze vernietigd. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, en de rechtbank droeg verweerder op om het griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.