ECLI:NL:RBMNE:2021:2929

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 751
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde en watersysteemheffing, gegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap. Eiser, eigenaar van een onroerende zaak in [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 291.000,- voor het belastingjaar 2018, die later verlaagd werd naar € 195.000,-. Eiser stelde dat deze waarde te hoog was en dat hij dubbel belast werd voor de onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing, omdat hij ook in een andere gemeente belastingen had betaald.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de onroerende zaak correct was vastgesteld door verweerder, die de waarde had bepaald aan de hand van vergelijkingen met andere bouwkavels. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende bewijs had geleverd dat de waarde niet te hoog was vastgesteld. Eiser's argument dat hij dubbel belast werd, werd verworpen, omdat hij op het heffingstijdstip eigenaar was van de onroerende zaak.

Echter, de rechtbank erkende dat de aanslag watersysteemheffing onterecht was opgelegd en heeft deze vernietigd. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, en de rechtbank droeg verweerder op om het griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/751

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente ], verweerder
(gemachtigde: P.E. Boersma).

Procesverloop

Bij beschikking van 30 november 2019 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres 1] in [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), voor het belastingjaar 2018 vastgesteld op € 291.000,-. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser ook een aanslag onroerende-zaakbelasting en watersysteemheffing opgelegd waarbij deze waarde als heffingsgrondslag is gehanteerd.
Met de uitspraak op bezwaar van 30 januari 2020 heeft verweerder het door eiser gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de WOZ-waarde verlaagd tot € 195.000,-. Eiser heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 7 januari 2021. Eiser heeft ter zitting telefonisch meegedeeld niet te willen deelnemen aan de zitting en ingestemd met de behandeling van zijn beroep buiten zijn aanwezigheid. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [taxateur] , taxateur.

Overwegingen

1. Eiser is vanaf 30 december 2017 eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak heeft een omvang van 291 m2.
Waarde onroerende zaak
2. Eiser bepleit een lagere waarde. Verweerder handhaaft in beroep de vastgestelde waarde van € 195.000,-
3. Voor het belastingjaar 2018, waardepeildatum 1 januari 2017, moet volgens de bepalingen van de Wet WOZ een waarde worden bepaald voor het object. In artikel 18, derde lid, van de Wet Woz is bepaald dat indien een onroerende zaak in het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt vastgesteld wijzigt als gevolg van bouw, de waarde wordt bepaald naar de staat van die zaak bij het begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt vastgesteld.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder dit heeft onderkend. Verweerder stelt, en eiser heeft niet betwist, dat de bouw van de op de onroerende zaak beoogde woning op 1 januari 2018 nog niet was begonnen en de waardebepaling voor het belastingjaar 2018 daarom alleen ziet op de grond.
5. Op verweerder rust vervolgens de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de onroerende zaak niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan de op hem rustende bewijslast voldaan. Bij dit oordeel overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het verweerschrift blijkt dat de waarde van onroerende zaak is bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met onroerende zaken waarvan marktgegevens beschikbaar zijn en dat met de verschillen tussen de referenties rekening is gehouden. Verweerder heeft de waarde van de onroerende zaak vastgesteld aan de hand van vergelijking met drie bouwkavels. Het betreft [adres 2] , en [adres 3] te [plaats 1] en [adres 4] te [plaats 2] . Verweerder maakt daarbij inzichtelijk dat bij de waardebepaling rekening is gehouden met de verschillen tussen deze referenties wat betreft transactiedatum, kaveloppervlakte en locatie. Verweerder heeft daarbij ter zitting nog toegelicht dat geen betere en/of recentere transacties van bouwkavels op de waardepeildatum beschikbaar waren. De kavel in [plaats 2] is bij kopers minder gewild dan de kavels in [plaats 1] , wat in de koopsom van de kavel is terug te zien. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk gemaakt wat de verschillen zijn tussen de referenties en dat dat met de verschillen tussen de referenties en de onroerende zaak voldoende mate rekening is gehouden. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de uit deze transactie de waarde kon worden afgeleid en dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
Aanslag onroerendezaakbelastingen en aanslag watersysteemheffing gebouwd
7. Eiser voert verder aan dat de aanslag onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing gebouwd dubbel worden geheven, omdat hij deze belastingen ook al heeft betaald in een andere gemeente.
8. Voor wat betreft de aanslag onroerendezaakbelastingen overweegt de rechtbank dat vast staat dat eiser eigenaar is van de onroerende zaak aan het begin van het kalenderjaar 2018. Volgens de verordening van de gemeente [gemeente ] [1] geldt dat van de eigenaar van de onroerende zaak aan het begin van het kalenderjaar (heffingstijdstip) eigenarenbelasting onder de naam van onroerendezaakbelastingen zal worden geheven. Eiser is daarom belastingplichtig. Dat eiser mogelijk in een andere gemeente eveneens een aanslag onroerendezaakbelastingen heeft ontvangen, maakt dat niet anders. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat de aanslag onroerendezaakbelasting eigenaar terecht is opgelegd aan eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder erkent dat de aanslag watersysteemheffing gebouwd onterecht aan eiser is opgelegd en zal worden vernietigd. Deze beroepsgrond slaagt.
10. Het beroep is gegrond. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank is niet gebleken van kosten die met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar, voorzover deze betreft de aanslag watersysteemheffing gebouwd, en de aanslag waterheffingssysteem gebouwd;
  • handhaaft de waarde van de onroerende zaak van € 195.000,- naar de waardepeildatum
1 januari 2017 en laat de aanslag onroerendezaakbelasting eveneens ongewijzigd;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • draagt verweerder op om het griffierecht tot een bedrag van € 48,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.A. Willems, griffier. De uitspraak is gedaan op 23 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 1, derde lid, van de Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen 2018.