ECLI:NL:RBMNE:2021:2928

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5367
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffing parkeerbelasting en de mogelijkheid tot betaling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Eiser, die zijn voertuig had geparkeerd, ontving een naheffingsaanslag van € 62,70 van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. Eiser stelde dat hij zijn voertuig had geparkeerd om 13:01:59 uur en dat de naheffingsaanslag om 13:03:56 uur was opgelegd, zonder dat hij de gelegenheid had gekregen om de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de parkeercontroleur om 13:01 uur en 13:03 uur controle heeft uitgevoerd en dat er geen aangifte parkeerbelasting was gedaan voor het voertuig van eiser. Eiser erkende dat hij in het geheel geen parkeerbelasting had betaald, maar stelde dat hij voornemens was om te betalen.

De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat eiser niet onverwijld de parkeerbelasting had betaald. De rechtbank benadrukte dat het jammer was dat eiser zijn voornemen om te betalen niet had afgemaakt, wat had kunnen leiden tot bewijs dat hij tijdig had betaald. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5367

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: P.E. Boersma).

Procesverloop

Met de beschikking van 14 september 2019 heeft verweerder aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 62,70 opgelegd.
Bij uitspraak op bezwaar van 6 december 2019 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 7 januari 2020. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Aan eiser is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, omdat hij volgens verweerder zijn voertuig met kenteken [kenteken] heeft geparkeerd zonder de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen. Als onderbouwing heeft verweerder het brondocument met foto’s overgelegd, dat op ambtseed is opgemaakt door de parkeercontroleur.
2. Eiser voert aan dat hij om 13:01:59 uur zijn voertuig heeft geparkeerd en dat om 13:03:56 uur de naheffingsaanslag is opgelegd. Hij stelt zich op het standpunt dat verweerder hem niet de gelegenheid heeft gegeven om de aangifte parkeerbelasting te doen. Verweerder heeft in zijn verweerschrift een uitdraai overgelegd van de toetsvragen, die door de parkeercontroleur zijn uitgevoerd. Met deze toetsvragen wordt het betaalsysteem geraadpleegd, waarin de aangiftes parkeerbelasting worden geregistreerd. Uit deze uitdraai blijkt dat de parkeercontroleur om 13:01 uur en 13:03 uur toetsvragen heeft uitgevoerd en dat uit beide toetsvragen blijkt dat er geen aangifte parkeerbelasting voor eisers voertuig was gedaan.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de naheffingsaanslag parkeerbelasting in de uitspraak op bezwaar heeft gehandhaafd. Zij legt dit hierna verder uit.
3.1.
Uit de uitdraai van verweerder blijkt dat de parkeercontroleur om 13:01 uur en 13:03 uur bij eisers voertuig heeft gecontroleerd of er aangifte parkeerbelasting was gedaan. De parkeercontroleur was aanwezig bij het voertuig, dat blijkt uit de door hem gemaakte foto van het voertuig. Eiser is op deze foto niet zichtbaar in zijn voertuig.
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een gefiscaliseerde parkeerplaats en dat op het moment van het opleggen van de naheffingsaanslag parkeerbelasting geen aangifte parkeerbelasting was gedaan. Eiser erkent dat hij in het geheel geen parkeerbelasting heeft betaald. Wel stelt hij dat hij voornemens was om te betalen en daarmee bezig was rond de tijd dat de parkeercontroleur zijn controles uitoefende.
3.3.
Uit het voorgaande volgt dat eiser, nadat hij om 13:01 uur zijn voertuig had geparkeerd, niet onverwijld parkeerbelasting heeft betaald. Eiser heeft immers in het geheel niet betaald. Het is jammer dat eiser zijn voornemen om te betalen niet heeft afgemaakt en de parkeerbelasting niet heeft betaald want dan had hij bewijs gehad dat hij omstreeks 13:03 uur had betaald en had beoordeeld kunnen worden of dat onverwijld was. Daar komt de rechtbank nu niet aan toe.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.A. Willems, griffier. De uitspraak is gedaan op 23 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.