ECLI:NL:RBMNE:2021:2924

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
UTR 21/1617
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake verlaagde studiebeurs en terugvordering door de Dienst Uitvoering Onderwijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs. Eiser had bezwaar gemaakt tegen besluiten van verweerder van 7 oktober 2020, waarin de ontvangen bedragen voor de basisbeurs en aanvullende beurs over twee verschillende perioden waren verlaagd. Daarnaast had verweerder op 8 oktober 2020 te veel ontvangen bedragen teruggevorderd. Eiser stelde dat in het besluit van 27 november 2020 niet op alle bezwaarschriften was beslist en verzocht verweerder om alsnog te beslissen, met een beroep op dwangsommen. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond in het besluit van 16 december 2020 en het bestreden besluit van 17 februari 2021.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 24 juni 2021 behandeld via een Skype-beeldverbinding. Eiser was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. F. Boukich, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door mr. L. Rots. Na de behandeling heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan, waarbij het beroep van eiser ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had gesteld dat het besluit van 27 november 2020 voldoende duidelijk was en dat er op alle bezwaarschriften van eiser was beslist. De rechtbank concludeerde dat de besluiten van verweerder nauw met elkaar samenhangen en dat de inhoudelijke vergelijkbaarheid van de bezwaarschriften van eiser niet in de weg staat aan de conclusie dat er op alle bezwaarschriften is beslist.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft partijen gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen de mondelinge uitspraak. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter J.H. Lange, in aanwezigheid van griffier A.M. Zwijnenberg.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1617
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F. Boukich),
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs, verweerder
(gemachtigde: mr. L. Rots).

Procesverloop

In twee besluiten van 7 oktober 2020 heeft verweerder over twee verschillende perioden de door eiser ontvangen bedragen voor de basisbeurs en aanvullende beurs verlaagd. In het besluit van 8 oktober 2020 heeft verweerder de door eiser te veel ontvangen bedragen teruggevorderd.
Eiser heeft tegen deze besluiten aparte bezwaarschriften ingediend.
In het besluit van 27 november 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft verweerder op 8 december 2020 in gebreke gesteld en zich op het standpunt gesteld dat in het besluit van 27 november 2020 niet op alle bezwaarschriften is beslist. Eiser heeft verweerder verzocht daarop alsnog te beslissen en bij gebreke daarvan aanspraak gemaakt op dwangsommen.
In het besluit van 16 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om een dwangsom afgewezen omdat in het besluit van 27 november 2020 is beslist op alle bezwaarschriften van eiser.
In het besluit van 17 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2021 op zitting behandeld via een Skype-beeldverbinding. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Tussen partijen is in geschil of verweerder met het besluit van 27 november 2020 heeft beslist op zowel de bezwaarschriften van eiser die zien op de beide beslissingen van 7 oktober 2020 met betrekking tot de verlaging van de studiebeurs over twee verschillende perioden, als op het bezwaarschrift van eiser tegen het besluit van 8 oktober 2020, waarin de te veel ontvangen bedragen van de studiebeurs zoals geconstateerd in de besluiten van 7 oktober 2020 zijn teruggevorderd.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder in het besluit van 27 november 2020 alleen heeft beslist op het bezwaarschift dat is gericht tegen de terugvordering in het besluit van 8 oktober 2020. Uit het besluit van 27 november 2020 volgt niet eenduidig dat ook is beslist op de bezwaarschriften tegen de beide besluiten van 7 oktober 2020 ten aanzien van de verlaging van de studiebeurs. Eiser is van mening dat verweerder op elk bezwaarschrift een apart besluit dient te nemen.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit het besluit van 27 november 2020 voldoende duidelijk blijkt dat dit besluit betrekking heeft op de verschillende bezwaarschriften van eiser tegen zowel de beide besluiten van 7 oktober 2020 als het besluit van 8 oktober 2020. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de drie besluiten (verlaging van de studiebeurs over twee perioden en de terugvordering van de in die beide perioden teveel betaalde bedragen) nauw met elkaar samenhangen.
5. Het feit dat de opsomming van de data van de ingediende bezwaarschriften rechtsboven in het besluit van 27 november 2020 niet volledig is en dat in de eerste alinea van dit besluit staat vermeld dat er ‘één bezwaarschrift’ is gericht tegen alle drie de beslissingen, doet daaraan niet af. Dit laat onverlet dat alle besluiten waartegen eiser bezwaar heeft gemaakt in de eerste alinea van het besluit van 27 november 2020 expliciet zijn benoemd, inclusief de referentienummers. Daarbij komt dat de bezwaarschriften van eiser inhoudelijk zeer vergelijkbaar zijn, aangezien daarin wordt ingegaan op het door eiser gestelde onrechtmatige binnentreden dat vooraf is gegaan aan het opleggen van de twee besluiten van 7 oktober 2020 en het besluit van 8 oktober 2020. In het besluit van 27 november 2020 is inhoudelijk ingegaan op dit bezwaar. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat uit het besluit van 27 november 2020 voldoende duidelijk blijkt dat een beslissing is genomen op alle bezwaarschriften van eiser.
6. Het beroep is gelet op het voorgaande ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
8. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2021.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.