ECLI:NL:RBMNE:2021:2921
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering na Eerstejaars ZW-beoordeling en de medische beoordeling van de eiser
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juni 2021 uitspraak gedaan over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van eiser. Eiser, die als magazijnmedewerker/schoonmaakmedewerker werkte, had zich op 15 november 2018 ziek gemeld en ontving een ZW-uitkering. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) heeft na een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling op 10 maart 2020 besloten de uitkering van eiser per 11 april 2020 te beëindigen, omdat hij volgens verweerder in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen.
Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar gemaakt, wat door verweerder ongegrond werd verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 28 april 2021, die via Skype plaatsvond, heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met zijn klachten en beperkingen. Hij verwees naar pijnklachten aan verschillende lichaamsdelen en psychische klachten, en betoogde dat de verzekeringsarts onvoldoende informatie had ingewonnen bij zijn huisarts.
De rechtbank heeft beoordeeld of verweerder de ZW-uitkering terecht heeft stopgezet. Hierbij is gekeken naar de zorgvuldigheid van de medische rapporten en of deze aan de wettelijke eisen voldeden. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zorgvuldig te werk waren gegaan en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende medische onderbouwing had geleverd om zijn klachten te onderbouwen. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 11 april 2020 terecht was.