ECLI:NL:RBMNE:2021:2921

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
UTR 20/3281
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering na Eerstejaars ZW-beoordeling en de medische beoordeling van de eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juni 2021 uitspraak gedaan over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van eiser. Eiser, die als magazijnmedewerker/schoonmaakmedewerker werkte, had zich op 15 november 2018 ziek gemeld en ontving een ZW-uitkering. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) heeft na een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling op 10 maart 2020 besloten de uitkering van eiser per 11 april 2020 te beëindigen, omdat hij volgens verweerder in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen.

Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar gemaakt, wat door verweerder ongegrond werd verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 28 april 2021, die via Skype plaatsvond, heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met zijn klachten en beperkingen. Hij verwees naar pijnklachten aan verschillende lichaamsdelen en psychische klachten, en betoogde dat de verzekeringsarts onvoldoende informatie had ingewonnen bij zijn huisarts.

De rechtbank heeft beoordeeld of verweerder de ZW-uitkering terecht heeft stopgezet. Hierbij is gekeken naar de zorgvuldigheid van de medische rapporten en of deze aan de wettelijke eisen voldeden. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zorgvuldig te werk waren gegaan en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende medische onderbouwing had geleverd om zijn klachten te onderbouwen. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 11 april 2020 terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3281

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Inleiding

Eiser heeft gewerkt als magazijnmedewerker/schoonmaakmedewerker voor 50,54 uur per week. In 2017 is hij uit dienst gegaan. Op 15 november 2018 heeft hij zich vanuit de Werkloosheidswet ziek gemeld, waarna hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) is toegekend.
Verweerder heeft voor de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling beoordeeld hoe de medische situatie van eiser is op de datum 11 april 2019, waarna de belastbaarheid van eiser is vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 augustus 2020. Vervolgens zijn op basis van een arbeidskundig onderzoek drie voorbeeldfuncties geduid die eiser zou kunnen verrichten. Volgens verweerder kan eiser in die functies meer dan 65% verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
In het primaire besluit van 10 maart 2020 heeft verweerder daarom beslist dat de ZW-uitkering van eiser met ingang van 11 april 2020 stopt.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt. In het besluit van 28 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder dat bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift
ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van 28 april 2021 via Skype. Eiser was daarbij samen met zijn broer, [A] , aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Waar gaat deze zaak over?

1. Verweerder heeft de ZW-uitkering van eiser vanaf 11 april 2020 stopgezet, omdat hij volgens verweerder op 22 januari 2020 meer dan 65% van het loon kan verdienen dat hij verdiende voordat hij ziek werd (zijn maatmaninkomen).
2. Eiser vindt dat hij wel recht heeft op een ZW-uitkering. Volgens eiser heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met zijn klachten en beperkingen. Hij ervaart veel pijnklachten aan zijn rug, schouder, rechterbeen, rechter borstkas, knieën en voeten en heeft daardoor ook psychische klachten gekregen. Eiser stelt dat hij niet in staat is om te werken. Hiervoor verwijst eiser naar informatie die verweerder via zijn huisarts kan opvragen. Volgens eiser had de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie bij de huisarts en andere instanties moeten opvragen. Verder staan er volgens eiser veel onjuiste beweringen in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

Hoe toetst de rechtbank?

3. De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of verweerder de ZW-uitkering van eiser op 11 april 2020 terecht heeft stopgezet. Hiervoor heeft de rechtbank bekeken of verweerder de regels uit de wet goed heeft toegepast. Daarbij is het zo dat verweerder dit soort besluiten mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen, namelijk: de rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten voldoende begrijpelijk zijn. Verder is het zo dat degene die het niet eens is met het oordeel van een verzekeringsarts, dat moet onderbouwen met medische stukken. Bij de rechtbank werken immers geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts een onjuiste medische conclusie heeft getrokken. Dit betekent dat hoe iemand zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing van is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.

Wat vindt de rechtbank er van?

4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eiser geen recht meer heeft op een ZW-uitkering en dat deze uitkering daarom met ingang van 11 april 2020 terecht is stopgezet. Eiser krijgt dus geen gelijk in deze beroepszaak. De rechtbank zal haar oordeel hieronder uitleggen.
Het onderzoek is niet onzorgvuldig
5. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest.
Eiser is door de verzekeringsartsen medisch onderzocht en zij hebben met hem over zijn klachten gesproken. De eerste verzekeringsarts heeft eiser lichamelijk onderzocht. Deze arts heeft ook alle beschikbare stukken bestudeerd, waaronder de brief van de huisarts van
11 januari 2019 met informatie van de neuroloog en de fysiotherapeut. Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser ook gesproken en hem opnieuw lichamelijk onderzocht. Daarbij heeft zij ook een indruk van eisers psyche verkregen. Het lichamelijk onderzoek is gericht op de nek, schouders, rug, benen en spieren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vond dat zij met de dossierinformatie en met wat eiser haar heeft verteld, voldoende informatie had om de medische situatie van eiser goed te kunnen beoordelen. De rechtbank vindt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het opvragen van aanvullende informatie bij de huisarts van toegevoegde waarde is. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser tijdens de zitting zelf heeft gezegd dat de huisarts dezelfde informatie kan geven die hij al eerder heeft gegeven. De rechtbank ziet dus geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep belangrijke medische informatie over de gezondheidstoestand van eiser heeft gemist.
De beperkingen zijn niet onderschat
6. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van
6 augustus 2020 beschreven dat eiser al ruim 10 jaar in wisselende mate rugklachten heeft. Eiser heeft nu al jaren geen specifieke behandelingen meer behalve fysiotherapie dat volgens eiser geen effect heeft. Verder staat in het rapport dat eiser als gevolg van de pijn slaapproblemen heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep komt tot de conclusie dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt is. Zij heeft vanwege de rugklachten en klachten in de regio van het rechterschouderblad en rechts op de borst meer beperkingen aangenomen dan de eerste arts heeft gedaan. Voor de psychische klachten ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding om beperkingen aan te nemen. Ook voor de slaapproblemen van eiser ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden voor een urenbeperking. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan uit de aard en ernst van de aandoeningen, waaraan eiser lijdt, niet verklaard worden dat hij overdag rust en slaapt. Wel is een beperking aangenomen voor het ’s nachts werken om, gezien de slaapproblematiek, het ritme niet te verstoren. Eiser heeft niet met medische informatie onderbouwd dat er te weinig beperkingen zijn aangenomen en dat de urenbeperking niet ver genoeg gaat. Dat eiser zich zieker voelt is niet genoeg om bij de rechtbank gelijk te krijgen.

Conclusie

7. De rechtbank gaat er dus van uit dat de FML van 6 augustus 2020 klopt en dat eiser de functies die geduid zijn op grond van die FML dan ook zou kunnen doen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft drie functies voor eiser geduid op grond van de FML. De rechtbank vindt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij alle drie de functies voldoende heeft gemotiveerd waarom die in overeenstemming zijn met de beperkingen van eiser uit de FML. Uit het rapport van 21 augustus 2020 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkt dat eiser met deze functies 67,86% van zijn maatmaninkomen per uur kan verdienen. Omdat dit meer is dan 65% heeft eiser geen recht meer op een ZW-uitkering.
8. Het beroep is ongegrond. Omdat eiser dus geen gelijk krijgt, hoeft verweerder de proceskosten die eiser heeft gemaakt en het griffierecht dat hij heeft betaald, niet aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 17 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.