ECLI:NL:RBMNE:2021:2906

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
C/16/521982 / KL ZA 21-123
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van bescheiden ex artikel 843a Rv in kort geding tussen projectontwikkelaar en aannemersbedrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een projectontwikkelaar, aangeduid als [eiseres], en een aannemersbedrijf, aangeduid als [gedaagde]. De eiseres vorderde op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de afgifte van bepaalde bescheiden die zij nodig had in verband met een lopende procedure tegen een derde partij, [bedrijfsnaam 1]. De eiseres stelde dat zij de gevraagde informatie met spoed nodig had om zich adequaat te kunnen verweren in die procedure, waarin [bedrijfsnaam 1] stelde dat zij geen betalingen had ontvangen van [gedaagde]. De eiseres vorderde onder andere dat [gedaagde] binnen veertien dagen een opgave zou doen van alle relevante stukken, vergezeld van een verklaring van een onafhankelijke accountant.

De rechtbank heeft de vorderingen van [eiseres] afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiseres] niet voldoende had aangetoond dat zij een rechtmatig belang had bij de gevraagde informatie. De rechter stelde vast dat [gedaagde] had verklaard dat zij aan een andere partij, [bedrijfsnaam 2], had betaald, en dat dit feit de noodzaak voor de gevraagde informatie ondermijnde. Bovendien werd opgemerkt dat de eiseres niet had uitgelegd hoe de gevraagde informatie zou bijdragen aan het vaststellen van een mogelijke wanprestatie door [gedaagde].

De rechtbank concludeerde dat er geen grondslag bestond voor de toewijzing van de vordering tot het verstrekken van de bescheiden en dat [eiseres] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten werd veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] werden begroot op € 1.683,00. Het vonnis werd openbaar uitgesproken op 6 juli 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/521982 / KL ZA 21-123
Vonnis in kort geding van 6 juli 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. G.T. Poot te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. D. van Hijkoop te Doetinchem.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 mei 2021 met 12 producties
  • de brief van 18 juni 2021 van [gedaagde] met producties A t/m D
  • de mail van 20 juni 2021 van [eiseres] met aanvullende producties 13 t/m 15
  • de pleitnota van [eiseres]
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 juni 2021.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een projectontwikkelaar.
2.2.
[gedaagde] is een allround aannemersbedrijf en ontwikkelaar.
2.3.
In het kader van een ontwikkelingsproject voor nieuwbouwwoningen (project [plaatsnaam] ) is tussen [eiseres] en [gedaagde] afgesproken dat [gedaagde] voor dat project de ruwbouw zou doen en dat zij op haar beurt [bedrijfsnaam 1] zou inschakelen voor de afbouw.
2.4.
Op 18 december 2018 bericht [A] ( [eiseres] ) aan [B] ( [gedaagde] ) onder meer als volgt:
“De kopers gaan individueel een aannemingsovereenkomst aan met [gedaagde]
[eiseres] verkoopt individueel de grond aan de kopers.
(…)
[bedrijfsnaam 1]
In de aanneemsom met de koper zal onderstaande bedragen worden opgenomen welke [gedaagde] aan [bedrijfsnaam 1] dient te betalen nadat zij hun werkzaamheden hebben afgerond incl. opleverpunten. (…)”
2.5.
Tussen [eiseres] en [bedrijfsnaam 1] is een bodemprocedure aanhangig.
2.6.
Op 12 maart 2021 bericht [eiseres] aan [gedaagde] onder meer als volgt:
“Ik wijs op de afspraken van 11 maart 2019 met [gedaagde] B.V. rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer [B] (bijlage 1). Zoals afgesproken zijn de kopers individueel een aannemingsovereenkomst aangegaan, waarbij in de aanneemsom een aantal zaken zijn opgenomen met betrekking tot keukens, vloer, tegels, wanden, etc. zoals daar opgenomen. De opgenomen bedragen dienden vervolgens aan [bedrijfsnaam 1] te worden betaald nadat zij hun werkzaamheden zouden hebben afgerond, letterlijk:
[bedrijfsnaam 1]
In de aanneemsom met de koper zal onderstaand bedrag worden opgenomen welke [gedaagde] aan [bedrijfsnaam 1] dient te betalennadat zij hun werkzaamheden hebben afgerond incl. opleverpunten.
De werkzaamheden waarover het gaat, zijn de werkzaamheden die zijn opgenoemd in onze overeenkomst (dus het leveren van de genoemde keukens, laminaat verdieping incl., aanbrengen, plint, ondervloer, houtenvloer beneden incl. aanbrengen, plint, lijm. Tegels. Gladde wanden, sauswerk, kitten, schilderen trap). Het totale bedrag op grond van onze overeenkomst is €252.912,99( de optelsom van de verschillende bedragen inclusief btw). Dit bedrag is door ons in mindering gebracht op de grondprijs ten behoeve van [bedrijfsnaam 1] .
Zoals u wellicht weet, zijn wij verwikkeld in een geschil met [bedrijfsnaam 1] . In dat geschil heeft [bedrijfsnaam 1] nu het volgende naar voren gebracht:
‘Het is dus uitdrukkelijk niet zo dat er tussen [bedrijfsnaam 1] en de aannemer van de woningen een afspraak gold dat zij een gedeelte van de aanneemsom zou ontvangen, zoals [eiseres] beweert. Evenmin verkocht [bedrijfsnaam 1] keukens of andere producten aan de kopers van de woningen.’
Dit doet bij ons natuurlijk het vermoeden reizen dat er in het geheel geen bedragen aan [bedrijfsnaam 1] betaald zijn en u zich dus niet aan de afspraak gehouden heeft.
(…) Graag ontvang ik per bouwnummer wat er is gefactureerd aan de kopers en welke bedragen zijn betaald aan [bedrijfsnaam 1] .(…)”
2.7.
Op 6 mei 2021 bericht [gedaagde] aan mr. Poot onder meer als volgt:
“De bijlage 1 waar [eiseres] naar verwijst bevat niet tussen de partijen gemaakte afspraken, de afspraken zijn immers vastgelegd in de OVEREENKOMST VAN AANNEMING die door beide partijen zijn ondertekend op 11 maart 2019 inclusief de bijlages behorende bij deze overeenkomst (…)
[gedaagde] B.V. is deze overeenkomst volledig nagekomen en heeft alles binnen de Aannemingsovereenkomst ( [bedrijfsnaam 3] ) uitgevoerd/geleverd aan de kopers te [plaatsnaam] . (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat –:
1. [gedaagde] te veroordelen om binnen veertien dagen na heden aan de advocaat van [gedaagde] opgave te doen, onder overlegging van kopieën van alle relevante stukken zoals facturen, bankafschriften en/of andere relevante documenten en bescheiden van:
- alle werkzaamheden van [bedrijfsnaam 1] of aan haar gelieerde bedrijven of personen (waaronder nadrukken begrepen [bedrijfsnaam 2] B.V.) per bouwnummer in het Project [plaatsnaam] ;
- alle gefactureerde bedragen en alle uitbetaalde bedragen aan [bedrijfsnaam 1] of aan haar gelieerde bedrijven of personen, voor zover mogelijk per bouwnummer, telkens onder duidelijke vermelding de specifieke datum, omvang, aantallen en afdoende beschrijving of toelichting omtrent aan kopers verkochte producten en/of diensten, alsmede de aantallen, de gehanteerde en betaalde prijzen;
- alle aan de kopers van de woningen in Project [plaatsnaam] gestuurde facturen, althans (subsidiair) alle aan de kopers van de woningen in Project [plaatsnaam] gestuurde facturen voor zover deze betrekking hebben de werkzaamheden, producten of diensten van of via [bedrijfsnaam 1] of aan haar gelieerde bedrijven of personen in het Project [plaatsnaam] ;
- alle betalingen van de hiervoor genoemde kopers met betrekking tot de facturen;
- alle aanvullende afspraken zoals deze met de kopers zijn gemaakt, bijvoorbeeld ten aanzien van meer- of minderwerk in de afbouw. Hieronder wordt in ieder geval begrepen alle keuzes die kopers hebben gemaakt ten aanzien van afbouw en (meer)werk van [bedrijfsnaam 1] of aan deze gelieerde bedrijven of personen.
2. De hiervoor onder 1 bedoelde opgave te doen vergezellen van een verklaring van een onafhankelijke accountant inhoudende dat de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens.
3. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 10.000,00 en € 1.000,00 per dag dat [gedaagde] in strijd handelt met het onder 1 en 2 gevorderde.
4. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding waaronder begrepen de nakosten, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening.
3.2.
[eiseres] baseert haar vorderingen op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Het spoedeisend belang van [eiseres] volgt uit de aard van de vordering. [eiseres] stelt dat zij de gevraagde informatie met spoed nodig heeft omdat er een procedure wordt gevoerd tussen haar en [bedrijfsnaam 1] en de gevraagde informatie essentieel is in die procedure.
Afgifte stukken
4.2.
Om een vordering tot afgifte van stukken op grond van artikel 843a lid 1 Rv te kunnen toewijzen, moet aan de volgende vier voorwaarden zijn voldaan:
1) degene die de vordering instelt, moet op het moment dat hij de vordering instelt daar een rechtmatig belang bij hebben,
2) het moet gaan om bepaalde bescheiden,
3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is en
4) degene aan wie de bescheiden worden gevraagd moet deze te zijner beschikking of onder zijn berusting hebben.
4.3.
[eiseres] schetst de gang van zaken die relevant is voor haar vordering als volgt. Zij is met [gedaagde] een overeenkomst aangegaan met betrekking tot het project [plaatsnaam] , waarbij was afgesproken dat [gedaagde] verantwoordelijk was voor de ruwbouw en [bedrijfsnaam 1] voor de afbouw. In de aanneemsom voor [gedaagde] was het bedrag ten behoeve van de afbouw door [bedrijfsnaam 1] al gespecificeerd en inbegrepen. [gedaagde] zou dit doorgeleiden aan [bedrijfsnaam 1] . In een aanhangige procedure tussen [eiseres] en [bedrijfsnaam 1] stelt [bedrijfsnaam 1] dat zij geen bedragen van [gedaagde] heeft ontvangen. [eiseres] heeft ter zitting aangegeven dat voor haar belangrijk is om te weten te komen hoe de lijnen van betaling lopen en hoeveel geld er langs die lijnen is betaald. Zij moet zich adequaat kunnen verweren tegen de vorderingen van [bedrijfsnaam 1] . Daarnaast zijn de bescheiden die zij vordert essentieel om haar rechtspositie te bepalen en haar proceskansen in een potentiële procedure tegen [gedaagde] .
4.4.
[gedaagde] heeft ter zitting aangeven dat zij op verzoek van [bedrijfsnaam 1] in onderaanneming heeft gecontracteerd met de aan [bedrijfsnaam 1] gelieerde vennootschap [bedrijfsnaam 2] . Zij heeft aan [bedrijfsnaam 2] exact het bedrag voldaan dat in de aanneemovereenkomst met [eiseres] is opgenomen. Dat staat ook in de onderaanneemovereenkomst met [bedrijfsnaam 2] en die stukken zijn bij [eiseres] bekend omdat ze zijn overgelegd in de bodemprocedure. De onderaanneemovereenkomsten zijn op aangeven van [bedrijfsnaam 1] niet met haarzlef gesloten maar met [bedrijfsnaam 2] .
4.5.
Dit onderbouwde verweer van [gedaagde] in ogenschouw nemend, heeft [eiseres] niet uitgelegd welk belang zij verder nog heeft bij de gevraagde informatie, die zij ter zitting heeft geconcretiseerd tot de vraag welke kopers welke afbouwmogelijkheden hebben afgenomen. [eiseres] stelt dat zij door [bedrijfsnaam 1] is aangesproken omdat laatstgenoemde de onderaanneemsom niet heeft ontvangen. Zoals gezegd heeft [gedaagde] ter zitting aangegeven dat zij inderdaad niet aan [bedrijfsnaam 1] maar wel aan [bedrijfsnaam 2] heeft betaald, en wel op instigatie van [bedrijfsnaam 1] . [eiseres] heeft, nu zij dit weet, niet concreet gemaakt welk belang zij in aanvulling daarop nog heeft bij de gevraagde informatie. Dit valt in ieder geval niet te herleiden tot het belang dat in de dagvaarding is genoemd, namelijk: achterhalen of [gedaagde] het bedrag uit de aanneemsom dat was geoormerkt voor afbouw wel heeft afgedragen aan de afbouwer. Het antwoord op die vraag is inmiddels duidelijk: het gehele bedrag is doorbetaald. Inderdaad niet aan [bedrijfsnaam 1] , maar wel aan een partij die door [bedrijfsnaam 1] is aangewezen, namelijk [bedrijfsnaam 2] .
4.6.
Daar komt nog bij dat [gedaagde] gemotiveerd heeft gesteld dat het standpunt van [bedrijfsnaam 1] in de bodemprocedure met [eiseres] anders in elkaar zit dan [eiseres] in het kader van dit kort geding heeft geschetst. [bedrijfsnaam 1] erkent dat [bedrijfsnaam 2] de afbouw heeft gedaan, aldus [gedaagde] , en ook dat daarbij betaald is wat in de overeenkomst van aanneming van werk was bepaald. Dit komt als zodanig naar voren uit de als productie 9 bij dagvaarding overgelegde conclusie van antwoord van [bedrijfsnaam 1] in de bodemprocedure; in paragraaf 32 tot en met 36. De voorzieningenrechter stelt vast dat [bedrijfsnaam 1] daar inderdaad uiteenzet dat met betrekking tot het project [plaatsnaam] overeenkomsten van onderaanneming zijn gesloten met [bedrijfsnaam 2] voor in totaal € 240.235,61. Kortom, bij geen van de in die bodemprocedure betrokken partijen speelt nog de vraag welk bedrag er in het kader van de afbouw is betaald aan welke partij. Dat dit vraagstuk desondanks de insteek van deze procedure is geweest is dus niet aannemelijk.
4.7.
[eiseres] heeft verder nog aangevoerd dat zij een bijkomend belang heeft bij inzage in de gevraagde stukken omdat [gedaagde] wellicht wansprestatie heeft gepleegd. Dat heeft [eiseres] echter niet voldoende concreet gemaakt. Ook heeft zij niet uitgelegd hoe met gegevens over de afbouwopties en betaalverkeer daaromtrent informatie aan het licht kan komen over wanprestatie van [gedaagde] . Laatstgenoemde deed immers niet de afbouw maar de ruwbouw. Artikel 843a lid 1 Rv leidt niet tot een algemeen inzagerecht. Het artikel biedt niet de mogelijkheid voor het opvragen van documenten waarvan [eiseres] slechts vermoedt dat zij wel eens steun zouden kunnen geven aan haar stellingen dat [gedaagde] wanprestatie heeft gepleegd. Het is niet de bedoeling om ‘fishing expeditions’ te faciliteren.
4.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat voorshands geen grondslag bestaat voor toewijzing van de vordering tot het verstrekken van de gevraagde bescheiden. De slotsom is dat een daartoe vereist rechtmatig belang niet aannemelijk is gemaakt.
4.9.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.683,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.683,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2021.