ECLI:NL:RBMNE:2021:2895

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
16/005082-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en zware mishandeling in penitentiaire inrichting met TBS-maatregel

Op 1 januari 2021 heeft de verdachte in de penitentiaire inrichting in Nieuwegein geprobeerd een medewerker, [slachtoffer 1], te doden door hem met een mes in de rug te steken en hem daarnaast zwaar lichamelijk letsel toegebracht door hete olie over hem te gooien. Tevens heeft de verdachte geprobeerd een andere medewerker, [slachtoffer 2], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door zijn ogen in te drukken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van het voorarrest, en de TBS-maatregel met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank heeft bij de strafmaat rekening gehouden met de ernst van de feiten, de psychische toestand van de verdachte en het feit dat hij als verminderd ontoerekeningsvatbaar wordt beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, gezien zijn eerdere uitlatingen en het lenen van een mes in de P.I. De slachtoffers hebben ernstige lichamelijke en psychische gevolgen ondervonden van de aanvallen, wat de rechtbank zwaar heeft aangerekend. De rechtbank heeft de TBS-maatregel opgelegd om de veiligheid van anderen te waarborgen en om de verdachte de noodzakelijke behandeling te bieden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/005082-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 8 juli 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1993] te [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek),
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting (hierna: P.I.) Vught te Vught,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 12 april 2021 (pro forma) en 24 juni 2021 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. O.J. Much, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
op 1 januari 2021 te [plaats] heeft geprobeerd [slachtoffer 1] , al dan niet met voorbedachten rade, te doden (primair), dan wel [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht (subsidiair), door hem meermalen malen met een mes, althans een dergelijk scherp (steek)voorwerp, in de rug te steken met een klaplong, waarvoor een drain is geplaatst, en/of een gebroken rib tot gevolg;
feit 2op 1 januari 2021 te [plaats] opzettelijk en met voorbedachten rade aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht (primair), te weten (derdegraads) brandwonden op de borst en/of hals, althans het (boven)lichaam, door hete olie over het lichaam te gooien, dan wel een poging daartoe (subsidiair);
feit 3
op 1 januari 2021 te [plaats] opzettelijk en met voorbedachten rade aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht (primair), te weten oogletsel bestaande uit een te hoge oogdruk op de oogbolling en/of bloedingen in de oogbollen en/of een beschadiging aan de traanbuis, door met kracht met duimen in de ogen te drukken, dan wel een poging daartoe (subsidiair).

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft de officier onder meer naar voren gebracht dat er sprake is van ‘voorbedachte raad’. Ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het oogletsel van de heer [slachtoffer 2] is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte ten aanzien van de onder 1 primair, dan wel subsidiair en onder 2 primair, dan wel subsidiair ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’. De verdediging heeft hierbij verwezen naar het telefoongesprek dat verdachte voorafgaand aan het incident met zijn moeder had. Verdachte praatte tijdens dat telefoongesprek niet kalm en rustig, maar hij schreeuwde. Dat verdachte niet kalm en rustig was blijkt volgens de raadsman ook uit de camerabeelden, waarop te zien is dat hij onrustig heen en weer loopt. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman naar voren gebracht dat er geen stukken in het dossier zitten over het letsel van de heer [slachtoffer 2] , waardoor vrijspraak dient te volgen van het onder 3 primair ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aan zien van feit 3 primair – geen zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig aan te duiden. Bij de beantwoording van de vraag of letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. De rechtbank acht hierbij de verklaring van mr. Kubatsch, gemachtigde van beide slachtoffers, ter terechtzitting van belang. Uit deze verklaring valt af te leiden dat het oogletsel van [slachtoffer 2] is hersteld en dat hij inmiddels halve dagen werkt. Verder volgt uit het dossier dat medisch ingrijpen niet noodzakelijk is geweest. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het door de verdachte toegebrachte oogletsel bij [slachtoffer 2] als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Verdachte zal daarom van het onder 3 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen feiten 1 primair, 2 primair en 3 subsidiair [1]
De hierna weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Verklaring verdachte ter terechtzitting van 24 juni 2021, zakelijk weergegeven:
Die dag, 1 januari, had ik heel veel stemmen in mijn hoofd. Het ging niet goed met mij. Ik heb iets gedaan wat niet mag. Het is niet goed.
U vraagt mij wat ik heb gedaan.
Ik heb hete olie in het gezicht van die meneer gegooid en ik heb hem gestoken met een mes. Bij die andere meneer heb ik geprobeerd zijn ogen uit te krabben. Ik bedoel indrukken eigenlijk. (…)
U houdt mij voor het telefoongesprek dat ik met mijn moeder heb gevoerd vanuit de P.I.
U houdt mij voor dat ik in dat telefoongesprek tegen mijn moeder zeg: ‘Ik ga hem neersteken, ik ga hete olie gooien’.
Ja, dat klopt wel ongeveer. Ik heb heel veel negatieve dingen gezegd tegen haar.
U vraagt mij of het dus een plan was.
Ja, maar ik heb heel veel gezegd. Ik ben fout geweest.
U vraagt of ik heb gezegd: ‘Ik ga ze dood maken’?
Ja, dat heb ik gezegd.
Ik had een mes, een klein wit mes in mijn hand. Dat had ik geleend in de PI.
U vraagt mij waarom ik dat mes had geleend.
Om te doen wat er is gebeurd. Ik stak hem één of twee keer.
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1]:
Ik ben werkzaam bij de penitentiaire inrichting te [plaats] . Op 1 januari 2021 liep ik mijn zogenaamde “op leven checken" ronde. [2]
Een geschrift, te weten de letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD regio Utrecht:
Naam: [slachtoffer 1] [3]
Op het moment van onderzoek was de situatie van de klaplong de afgelopen tijd verslechterd. De inbreng van een borstdrain (kunststofslang) was daardoor noodzakelijk.
Het letsel bestaat uit brandwonden, steekwonden en door het laatste tevens inwendig letsel in de zin van een klaplong en een ribbreuk. [4]
Beschrijving: Aan de voorzijde van het lichaam vanaf de onderzijde van de kin naar de rechteroksel via het midden van beide tepels richting linker schouder naar de nek een rode grillig gevormde huidverkleuring scherp begrensd.
Soort: brandwond
Toelichting: het betreft een verse tweedegraads brandwond, ontstaan door contact van de huid met een hete vloeistof. [5]
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2]:
Die gedetineerde is op mij terecht gekomen. Hij pakte mijn hoofd vast en begon met zijn beide duimen mijn ogen in te drukken. Op de een of andere manier ben ik in de worsteling nog een keer onder hem terecht gekomen. Die gedetineerde had nog een hand vrij en ging vervolgens met zijn duim wederom mijn linkeroog indrukken. [6]
Ik ben senior penitentiaire inrichtingswerker op de reguliere gevangenisafdeling. Ik was gewoon senior die dag. [7]
Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 2]:
Voornamen: [slachtoffer 2]
Achternaam: [slachtoffer 2]
Uitwendig waargenomen letsel: monocle hematoom links (
de rechtbank begrijpt: een bloeduitstorting in/rond de oogkas) oedeem periorbitaal bdz (
de rechtbank begrijpt: verdikking rond de ogen/oogleden beiderzijds). Contusio bulbi (
de rechtbank begrijpt: oogkneuzing). [8]
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] :
De gesprekken die gevoerd waren op 1 januari 2021 door [verdachte] waren in het Spaans. Onderstaand betreft de uitwerking van de gesprekken door een vertaler. [9]
Gesprek 08775370 2021-01-01 13-24-47 | NN-vouw (mamma) met NN-man ( [naam] )
NN-man: ik ga die klootzak hete olie in zijn gezicht gooien en ik ga hem ook neersteken. Ik ga het nu doen.
NN-man: Ik ga hem hete olie gooien, ik ga hem steken nu.
NN-man: Ik ga hem ook gelijk steken. [10]
NN-man: En ik ga hem nu verbranden (opmerking tolk: betrokkene gebruikt het woord "quemar" wat letterlijk verbranden betekent. De figuurlijke betekenis van het woord is "doden"). [11]
NN-man: Mamma ik heb het me al ingeprent dat ik die klootzak ga dood maken. [12]
Met voorbedachten rade
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde vrijspraak bepleit van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'met voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Tijdens het telefoongesprek dat verdachte voorafgaand aan het incident met zijn moeder had, heeft hij herhaaldelijk gezegd dat hij hete olie over die man ging gooien en hem ging neersteken. Ook heeft hij gezegd dat hij de man ging doodmaken. Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij het mes in de P.I. had geleend om te doen wat hij heeft gedaan. Uit het telefoongesprek met zijn moeder en het lenen van het mes leidt de rechtbank af dat verdachte enige tijd voorafgaand aan het incident wist wat hij wilde doen. Hij heeft een mes geleend bij de P.I. met als doel het slachtoffer te doden door hem te steken. Uit het telefoongesprek met zijn moeder merkt de rechtbank voorts op dat verdachte niet alleen het plan had om het slachtoffer te doden door hem met een mes te steken, maar ook om hete olie tegen hem aan te gooien. Uiteindelijk heeft verdachte zijn voornemen ook uitgevoerd, in die zin dat hij heeft gedaan wat hij vooraf heeft aangegeven. De rechtbank neemt op grond hiervan als vaststaand aan dat de verdachte vóór de uitvoering van zijn daden, heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daden en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is niet gebleken. Evenmin is gebleken dat de psychische conditie van verdachte op 1 januari 2021 zodanig slecht was, dat van beraad als hiervoor bedoeld, geen sprake meer is. Van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan is ook niet gebleken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en zal verdachte dan ook veroordelen voor dit bestanddeel.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 primair
op 1 januari 2021 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
- meerdere malen met een mes in de rug van die [slachtoffer 1] heeft gestoken (met een klaplong waarvoor een drain is geplaatst en een gebroken rib tot gevolg), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 primair
op 1 januari 2021 te [plaats] aan een ambtenaar, [slachtoffer 1] ,
gedurende of ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten brandwonden op de borst en hals heeft toegebracht door hete olie op/tegen die [slachtoffer 1] te gooien;
feit 3 subsidiair
op 1 januari 2021 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar, [slachtoffer 2] , gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen bovenop die [slachtoffer 2] is gaan zitten en (vervolgens) het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en meerdere malen met de duimen,(met kracht) op/in de ogen van die [slachtoffer 2] heeft gedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair
poging tot moord;
feit 2 primair
zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
feit 3 subsidiair
poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Over verdachte zijn de volgende rapporten opgemaakt:
 een Pro Justitia rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum over verdachte van 29 juli 2020, uitgebracht door T.W.D.P. van Os, psychiater en P.E. Geurkink, GZ-psycholoog;
 een aanvullend rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum over verdachte van 14 april 2021, uitgebracht door T.W.D.P. van Os, psychiater en P.E. Geurkink, GZ-psycholoog.
Het
rapport van 29 juli 2020is opgesteld in het kader van een andere strafzaak, waarbij verdachte werd verdacht van een poging tot zware mishandeling (subsidiair mishandeling) van een hem onbekend persoon, door deze persoon van de scooter te trekken en bij deze persoon met kracht de ogen in te drukken. Het rapport houdt onder meer het volgende in.
Ondanks dat verdachte niet volledig meewerkte, was er voldoende informatie om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden. Er werd een licht verstandelijke ontwikkelingsstoornis, een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken en een lichte stoornis in gebruik van alcohol vastgesteld. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens had de gedragskeuzes en gedragingen beïnvloed en had een doorwerking in het ten laste gelegde in die strafzaak gehad. De rapporteurs hebben geadviseerd verdachte het ten laste gelegde in die strafzaak in verminderde mate toe te rekenen. Op basis van de klinische indrukken en de analyse van de risicotaxatie instrumenten kon geconstateerd worden dat er bij verdachte sprake was van hoog risico op een agressief delict. Gezien de uitkomsten van het onderzoek waren rapporteurs van mening dat - ter
voorkoming van recidive - een klinische behandeling in een gespecialiseerde
gestructureerde forensische gesloten setting geïndiceerd was, gericht op personen met
een lichte verstandelijke beperking. Op basis van de aard en ernst van de stoornissen, de complexiteit van de problematiek en de beperkte leerbaarheid werd ingeschat dat er een
behandel/begeleidingstraject van jaren nodig was. Om zeker te weten dat een klinisch traject afgerond zou worden, met nadien een langdurig ambulant kader, adviseerden rapporteurs om aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS-maatregel) met dwangverpleging op te leggen. Een hoog beveiligingsniveau van een forensisch psychiatrisch centrum was noodzakelijk, zeker in het begin van de behandeling, omdat niet duidelijk was hoe hij kon reageren als hij onder druk kwam te staan, met andere woorden hoe hij zou reageren als zijn vermijdend gedrag doorbroken werd.
Het
rapport van 14 april 2021houdt onder meer het volgende in.
Er is bij verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens in de zin van een verstandelijke beperking, licht van ernst, een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale kenmerken en een ziekelijke stoornis der geestvermogens in de zin van een stoornis gebruik van alcohol, licht van ernst. Deze gecombineerde psychopathologie was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde waarbij het onduidelijk is of betrokkene toen onder invloed was van middelen. De rapporteurs kunnen geen advies geven of verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate kan worden toegerekend, omdat verdachte niet heeft meegewerkt aan het onderzoek en rapporteurs hem derhalve niet hebben gesproken. Dat er bij verdachte sprake is van gecombineerde psychopathologie is volgens de rapporteurs duidelijk, maar een goede analyse van het ten laste gelegde is niet mogelijk nu veel onduidelijk is over de psychische conditie van verdachte en de situationele factoren ten tijde van het ten laste gelegde. Daarnaast is door een gebrek aan eigen onderzoek een goede risicoanalyse niet mogelijk. Wel stellen de rapporteurs vast, dat indien het huidige ten laste gelegde bewezen wordt geacht, er sprake is van recidive van ernstig geweldsincidenten met bizarre en berekenende componenten. De huidige ten laste gelegde feiten vertonen op sommige punten overeenkomsten met het ten laste gelegde waarvoor betrokkene ter onderzoek was opgenomen in het Pieter Baan Centrum in 2020.
De rechtbank zal de conclusies van voornoemde deskundigen in de rapporten van 20 juli 2020 en 14 april 2021 tot de hare maken. De rechtbank stelt op basis van deze rapporten vast dat verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde leed aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens (verstandelijke beperking, licht van ernst), een ander gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale kenmerken en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens (stoornis in gebruik van alcohol).
In beide rapporten worden dezelfde conclusies getrokken omtrent de geestvermogens van verdachte en het feit dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde leed aan de vastgestelde gecombineerde psychopathologie. Doordat verdachte niet heeft meegewerkt aan het meest recente onderzoek, hebben de deskundigen in het rapport van 14 april 2021 geen advies kunnen geven over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Dit hebben de deskundigen in hun rapport van 20 juli 2020 wel kunnen doen, waarbij het advies was de ten laste gelegde feiten verdachte in verminderde mate toe te rekenen. Nu de gecombineerde psychopathologie zowel toen als nu aanwezig was ten tijde van het bewezen verklaarde en er bovendien nu sprake is van recidive van ernstige geweldsincidenten met bizarre en berekenende componenten die op sommige punten overeenkomsten vertonen met de feiten uit het onderzoek van 20 juli 2020, zal de rechtbank verdachte in onderhavige strafzaak ook als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van het voorarrest en aan verdachte opnieuw de TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een straf op te leggen, waarbij verdachte snel na de einduitspraak kan starten aan een behandeling in het kader van TBS met dwangverpleging. Verdachte dient zo snel mogelijk te starten aan een behandeling. Als dit niet gebeurt en verdachte eerst een langdurige gevangenisstraf zal moeten uitzitten, dan zal dat desastreuse gevolgen hebben voor verdachte. Dit blijkt volgens de raadsman duidelijk uit de situatie waar verdachte vandaag voor terecht staat. De raadsman heeft verder verzocht bij de strafmaat rekening te houden met het feit dat verdachte een eventuele gevangenisstraf zal uitzitten in de P.I. in Vught waar voor hem een zwaar beveiligingsregime geldt.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 1 januari 2021 in de P.I. in [plaats] schuldig gemaakt aan een poging tot moord op [slachtoffer 1] en hij heeft hem zwaar lichamelijk letsel toegebracht. Daarnaast heeft verdachte op 1 januari 2021 in de P.I. [plaats] geprobeerd [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
[slachtoffer 1] was op 1 januari 2021 bezig met een cel-inspectie, waarbij verdachte uit het niets een pan met hete olie tegen hem aan gooide. [slachtoffer 1] voelde een brandende pijn op zijn borst en hals en viel op de grond. Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer 1] met een aardappelschilmesje drie keer in zijn rug gestoken, waarna hij met een ambulance is overgebracht naar het ziekenhuis waar hij 11 dagen heeft moeten blijven. In het ziekenhuis bleek dat hij een klaplong had opgelopen, waarvoor een drain is geplaatst, als ook een gebroken rib en tweedegraads brandwonden heeft opgelopen. De brandwonden zijn gedurende anderhalve maand iedere dag behandeld. Dat hij geen ernstiger verwondingen heeft opgelopen mag gezien de plaats van de steekwonden een wonder genoemd worden. [slachtoffer 1] volgt op dit moment longtherapie en bezoekt een psycholoog. Ter terechtzitting is aangegeven dat hij vanaf 1 juli 2021 op arbeidstherapeutische basis zijn werkzaamheden weer zal oppakken.
Tijdens het incident is [slachtoffer 2] [slachtoffer 1] te hulp geschoten en is bovenop verdachte gesprongen om hem onder controle te krijgen. Door de olie op de grond gleed [slachtoffer 2] uit, waardoor hij de controle op verdachte verloor. Op enig moment drukte verdachte met zijn beide duimen in de ogen van [slachtoffer 2] . Hij voelde een intense pijn en had geen zicht meer. Daarna deed verdachte dit nog een keer. [slachtoffer 2] is buiten bewustzijn geraakt en met de ambulance overgebracht naar het ziekenhuis, alwaar hij na toediening van een infuus en morfine na enige uren naar huis mocht. [slachtoffer 2] heeft zes weken niet goed kunnen zien en hij kreeg last van clusterhoofdpijn. Ter terechtzitting is naar voren gebracht dat [slachtoffer 2] zijn werkzaamheden heeft kunnen oppakken en halve dagen werkt.
De aanval van verdachte is voor beide slachtoffers een zeer angstige ervaring geweest. Slachtoffers van dit soort strafbare feiten kunnen – naast de lichamelijke gevolgen – nog lange tijd psychische gevolgen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. Daar komt bij dat beide slachtoffers bezig waren met de uitoefening van hun werkzaamheden. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank voor wat betreft de persoon van verdachte rekening gehouden met:
 een uittreksel van de justitiële documentatie betreffende verdachte van 4 maart 2021;
 voornoemd Pro Justitia rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum over verdachte van 29 juli 2020, uitgebracht door T.W.D.P. van Os, psychiater en P.E. Geurkink, GZ-psycholoog;
 voornoemd aanvullend rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum over verdachte van 14 april 2021, uitgebracht door T.W.D.P. van Os, psychiater en P.E. Geurkink, GZ-psycholoog.
Uit de rapporten volgt dat bij verdachte sprake is van stoornissen zoals hiervoor (in rubriek 7) is omschreven. In het rapport van 14 april 2021 hebben de deskundigen beschreven dat zij geen aanknopingspunten zien om te komen tot een ander behandeladvies dan beschreven in het rapport van 20 juli 2020, te weten: “Om zeker te weten dat een klinisch traject afgerond wordt, met nadien een langdurig ambulant kader adviseren rapporteurs om aan verdachte de maatregel van TBS met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.” Indien het huidige ten laste gelegde wordt bewezen, kan dit worden gezien als een bevestiging voor het hiervoor omschreven advies.
De strafoplegging
Naar aanleiding van de hiervoor aangehaalde rapporten en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat verdachte behandeling nodig heeft. Echter, gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, die onder meer blijkt uit de hiervoor omschreven gevolgen voor de slachtoffers, kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan óók een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 jaren in beginsel passend, gelet op de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank zal echter een lagere gevangenisstraf opleggen, nu de rechtbank ook rekening houdt met het feit dat tijdens de detentie een zwaarder regime zal worden toegepast op verdachte, hetgeen mede een gevolg is van de psychische toestand van verdachte in samenhang met het bewezen verklaarde. Verdachte zal derhalve meer in zijn vrijheden worden beperkt. Daarnaast heeft de rechtbank de hierboven -in rubriek 7 ‘De strafbaarheid van verdachte’- vastgestelde verminderde toerekeningsvatbaarheid in strafverminderende zin meegewogen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.
De oplegging van een maatregel
De rechtbank neemt het advies over van de deskundigen tot behandeling van verdachte binnen het kader van een TBS-maatregel met dwangverpleging. De rechtbank is, gelet op de persoon van verdachte, alsmede de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen behandeling van verdachte in het kader van de TBS-maatregel met dwangverpleging noodzakelijk maakt.
Tot slot merkt de rechtbank op dat het mogelijk én wenselijk is dat aan verdachte opnieuw de TBS-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd, aangezien de bewezenverklaarde feiten die hieraan ten grondslag liggen zwaarder zijn dan de feiten waar destijds de maatregel voor is opgelegd.
De rechtbank overweegt in dat kader dat de TBS-maatregel met dwangverpleging zal worden opgelegd voor de misdrijven poging tot moord, de zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade en de poging zware mishandeling, zijnde misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaren.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b, 45, 57, 289, 302 en 303 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 3 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 6 (zes) jaren;
- beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden;
Oplegging maatregel
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Blanke, voorzitter, mrs. J.G. van Ommeren en mr. A.J. Reitsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.S. Wijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 juli 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1 primair
hij op of omstreeks 1 januari 2021 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade
van het leven te beroven,
- meerdere malen met een mes, althans een dergelijk scherp (steek)voorwerp, in de rug van die [slachtoffer 1] heeft gestoken (met een klaplong waarvoor een drain is geplaatst en/of een gebroken rib tot gevolg), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 1 subsidiair
hij op of omstreeks 1 januari 2021 te [plaats] aan een ambtenaar, [slachtoffer 1] ,
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten
- drie steekwonden in de rug (met een klaplong waarvoor een drain is geplaatst en/of een gebroken rib tot gevolg) heeft toegebracht door
- meerdere malen met een mes, althans een dergelijk scherp (steek)voorwerp, in de rug van die [slachtoffer 1] te steken;
feit 2 primair
hij op of omstreeks 1 januari 2021 te [plaats] aan een ambtenaar, [slachtoffer 1] ,
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten
- ( derdegraads) brandwonden op de borst en/of hals, althans het (boven)lichaam heeft toegebracht door
- hete olie, althans een hete vloeistof op/tegen de borst en/of de hals, althans het boven)lichaam van die [slachtoffer 1] te gooien;
feit 2 subsidiair
hij op of omstreeks 1 januari 2021 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar, [slachtoffer 1] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- hete olie, althans een hete vloeistof op/tegen de borst en/of de hals, althans het boven)lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3 primair
hij op of omstreeks 1 januari 2021 te [plaats] aan een ambtenaar, [slachtoffer 2] ,
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten oogletsel (bestaande uit een te hoge oogdruk op de oogbolling en/of bloedingen in de oogbollen en/of een beschadiging aan de traanbuis)
heeft toegebracht door bovenop die [slachtoffer 2] te gaan zitten en/of (vervolgens) het hoofd van die [slachtoffer 2] vast te pakken en/of meerdere malen, althans eenmaal, met de duimen, althans de vingers, (met kracht) op/in de ogen van die [slachtoffer 2] te drukken;
feit 3 subsidiair
hij op of omstreeks 1 januari 2021 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar, [slachtoffer 2] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
bovenop die [slachtoffer 2] is gaan zitten en/of (vervolgens) het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en/of meerdere malen, althans eenmaal, met de duimen, althans de vingers, (met kracht) op/in de ogen van die [slachtoffer 2] heeft gedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van februari 2021, genummerd 2021007266B, opgemaakt door Politie Eenheid Midden-Nederland, Districtsrecherche West-Utrecht, doorgenummerd 1 tot en met 280. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 159.
3.Een geschrift, te weten de letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD regio Utrecht van 3 januari 2021, p. 178.
4.Een geschrift, te weten de letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD regio Utrecht van 3 januari 2021, p. 180.
5.Een geschrift, te weten de letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD regio Utrecht van 3 januari 2021, p. 182.
6.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , p. 185.
7.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , p. 186.
8.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 2] , p. 191.
9.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 11 januari 2021, p. 249.
10.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 11 januari 2021, p. 250.
11.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 11 januari 2021, p. 251.
12.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 11 januari 2021, p. 252.