ECLI:NL:RBMNE:2021:2885

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
UTR 21/821
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 18 juni 2021, staat het verzoek van Herosult B.V. centraal, die een proceskostenvergoeding vraagt van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De zaak betreft een verzoek om vergoeding van proceskosten naar aanleiding van een eerdere beslissing van de verweerder, die op 17 december 2020 de definitieve subsidieverlening voor een tegemoetkoming in de loonkosten op nul had vastgesteld. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door de verweerder ongegrond werd verklaard. Vervolgens heeft verzoekster beroep ingesteld, maar dit beroep werd ingetrokken nadat verweerder op 4 mei 2021 een gewijzigde beslissing nam en alsnog een tegemoetkoming in de loonkosten van € 3.810,- vaststelde. Hierdoor kwam verweerder tegemoet aan verzoekster, die vervolgens om vergoeding van haar proceskosten vroeg.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat het verzoek om proceskostenvergoeding kennelijk gegrond is en veroordeelt verweerder in de gemaakte proceskosten, die zijn vastgesteld op € 534,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast wijst de rechtbank erop dat verweerder verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 360,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Moed en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/821

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2021 in de zaak tussen

Herosult B.V., te Naarden, verzoekster

(gemachtigde: mr. J.P.J. van de Griend),
en

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

namens deze de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder heeft op 18 mei 2021 gereageerd op dit verzoek van verzoekster en aangegeven inhoudelijk geen commentaar te hebben op dit verzoek.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a Awb.
3. Verweerder heeft bij besluit van 17 december 2020 op grond van de Eerste Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW1.0) het bedrag van de definitieve subsidieverlening voor een tegemoetkoming in de loonkosten op nul vastgesteld.
4. Bij besluit van 6 januari 2021 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard. Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
5. Op 4 mei heeft verweerder een gewijzigde beslissing op het bezwaar van verzoekster genomen en alsnog een definitieve subsidieverlening voor een tegemoetkoming in de loonkosten van € 3.810,- vastgesteld op grond van NOW1.0. Daarmee is verweerder tegemoetgekomen aan verzoekster. Verzoekster heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten.
6. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 534,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534,- met een wegingsfactor 1).
7. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 360,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 534,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.H. Verweij, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 18 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.