ECLI:NL:RBMNE:2021:2881
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot vergoeding voor bereikbaarheidsdiensten afgewezen wegens gebrek aan verplichting tot achterwachttaak
In deze zaak vorderde de eiser, een werkvoorbereider, vergoeding voor bereikbaarheidsdiensten op basis van de bereikbaarheidsregeling van zijn werkgever, [gedaagde] B.V. De eiser was werkzaam van 1 augustus 2017 tot 1 april 2019 en had een arbeidsovereenkomst voor 40 uur per week. Hij stelde dat hij in de periode 2018 en 2019 als achterwacht was ingeroosterd en recht had op een vergoeding van € 7.753,59 voor niet-uitbetaalde consignatiediensten. De werkgever weigerde deze vergoeding, stellende dat de regeling niet op de eiser van toepassing was.
Tijdens de mondelinge behandeling op 22 april 2021 werd duidelijk dat de eiser zich vrijwillig had aangemeld voor de achterwacht en dat deze taak niet verplicht was. De kantonrechter oordeelde dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor vergoeding op grond van de UTA-regeling, omdat er geen verplichting was om buiten werktijd bereikbaar te zijn. De kantonrechter concludeerde dat de eiser niet verplicht was om aan de achterwacht deel te nemen, aangezien deze taak niet tot zijn functie behoorde en hij zich vrijwillig had aangemeld.
De vordering van de eiser werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter benadrukte dat de achterwacht niet over meerdere werkvoorbereiders was verdeeld en dat de eiser onvoldoende had aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor vergoeding voldeed. Het vonnis werd uitgesproken op 30 juni 2021 door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter.