In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 juni 2021 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek van de familierechtbank te Peterborough, Verenigd Koninkrijk, betreffende de minderjarige [minderjarige (voornaam)], geboren op [geboortedatum] 2020. De familierechtbank Peterborough verzocht de Nederlandse rechtbank om haar bevoegdheid te aanvaarden op basis van artikel 15 van de Brussel II-bis verordening, aangezien de minderjarige verblijft in het Verenigd Koninkrijk en de ouders ook daar wonen. De rechtbank ontving op 11 juni 2021 een beschikking van de Engelse rechter en op 22 juni 2021 aanvullende informatie van de Raad voor de Kinderbescherming.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige (voornaam)] in een pleeggezin verblijft en onder voorlopige voogdij staat van de Rutland County Council. De ouders van de minderjarige hebben de Nederlandse nationaliteit en de halfzusjes van [minderjarige (voornaam)] verblijven in Nederland. De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat er een bijzondere band bestaat tussen de minderjarige en Nederland, waardoor zij beter in staat is om de zaak in het belang van het kind te behandelen dan de Engelse rechter. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook aangegeven dat het van groot belang is dat de plaatsing van de minderjarige bij haar halfzusjes in Nederland zo snel mogelijk plaatsvindt.
De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de bevoegdheid ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid over [minderjarige (voornaam)] aan te nemen, in overeenstemming met de verzoeken van de familierechtbank Peterborough en de betrokken partijen. Deze beslissing is genomen met het oog op het belang van de minderjarige en de noodzaak om haar hechtingsproces te waarborgen.