ECLI:NL:RBMNE:2021:2877

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
C/16/523605 / FL RK 21-919
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsovername in familierechtelijke procedure na Brexit

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 juni 2021 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek van de familierechtbank te Peterborough, Verenigd Koninkrijk, betreffende de minderjarige [minderjarige (voornaam)], geboren op [geboortedatum] 2020. De familierechtbank Peterborough verzocht de Nederlandse rechtbank om haar bevoegdheid te aanvaarden op basis van artikel 15 van de Brussel II-bis verordening, aangezien de minderjarige verblijft in het Verenigd Koninkrijk en de ouders ook daar wonen. De rechtbank ontving op 11 juni 2021 een beschikking van de Engelse rechter en op 22 juni 2021 aanvullende informatie van de Raad voor de Kinderbescherming.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige (voornaam)] in een pleeggezin verblijft en onder voorlopige voogdij staat van de Rutland County Council. De ouders van de minderjarige hebben de Nederlandse nationaliteit en de halfzusjes van [minderjarige (voornaam)] verblijven in Nederland. De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat er een bijzondere band bestaat tussen de minderjarige en Nederland, waardoor zij beter in staat is om de zaak in het belang van het kind te behandelen dan de Engelse rechter. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook aangegeven dat het van groot belang is dat de plaatsing van de minderjarige bij haar halfzusjes in Nederland zo snel mogelijk plaatsvindt.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de bevoegdheid ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid over [minderjarige (voornaam)] aan te nemen, in overeenstemming met de verzoeken van de familierechtbank Peterborough en de betrokken partijen. Deze beslissing is genomen met het oog op het belang van de minderjarige en de noodzaak om haar hechtingsproces te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Familierecht
locatie Lelystad
zaaknummer: C/16/523605 / FL RK 21-919
Beschikking van
in de zaak van:
FAMILIERECHTBANK te PETERBOROUGH in het Verenigd Koninkrijk,
hierna te noemen: de familierechtbank Peterborough,
over de minderjarige:
[minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum] 2020,
hierna te noemen: [minderjarige (voornaam)] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[belanghebbende 1] ,
de moeder,
wonende te Engeland
en
[belanghebbende 2] ,
de vader,
wonende te Engeland.
Als informant wordt aangemerkt:
De Raad voor de Kinderbescherming,
locatie [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Raad.

1.De procedure

1.1.
Op 11 juni 2021 is bij deze rechtbank via het bureau Liaisonrechter te Den Haag een beschikking van 24 mei 2021 van de familierechtbank Peterborough ontvangen. Het bureau Liaisonrechter heeft verzocht het na te melden verzoek van de familierechtbank te Peterborough in behandeling te nemen.
1.2
Op 22 juni 2021 is informatie van de Raad voor de Kinderbescherming ontvangen.

2.Het verzoek

2.1.
De rechter van de familierechtbank Peterborough heeft in haar beschikking van 24 mei 2021 deze rechtbank verzocht haar bevoegdheid over [minderjarige (voornaam)] , verblijvende in het Verenigd Koninkrijk, overeenkomstig artikel 15 van de Verordening 2201/2003/EG (Brussel II-bis) te aanvaarden en vervolgens de noodzakelijke en opportune maatregelen te nemen in het belang van [minderjarige (voornaam)] .

3.De feiten

3.1.
[minderjarige (voornaam)] verblijft in een pleeggezin in het Verenigd Koninkrijk. Zij staat onder voorlopige voogdij van de Rutland County Council. De ouders van [minderjarige (voornaam)] wonen ook in het Verenigd Koninkrijk.
3.2.
[minderjarige (voornaam)] en haar ouders hebben de Nederlandse nationaliteit.
3.3.
[minderjarige (voornaam)] heeft twee halfzusjes genaamd [A (voornaam)] en [B (voornaam)] . [A (voornaam)] en [B (voornaam)] verblijven in een pleeggezin op [plaatsnaam] (Nederland).

4.De beoordeling

4.1
De Engelse rechter baseert haar beslissing op Brussel II-bis. De rechtbank begrijpt dat de Engelse rechter van oordeel is dat deze verordening ook na Brexit nog gelding heeft omdat de procedure is aangevangen voor Brexit.
4.2
[minderjarige (voornaam)] heeft haar gewone verblijfplaats in het Verenigd Koninkrijk, zodat de familierechtbank Peterborough op grond van artikel 8 van de Brussel II-bis verordening rechtsmacht heeft om te beslissen op verzoeken ten aanzien van [minderjarige (voornaam)] .
4.3
Ingevolge het bepaalde in artikel 15, lid 1, van de Brussel II-bis verordening kan de rechter van de familierechtbank Peterborough, bij wijze van uitzondering en in het belang van het kind, het gerecht van een andere lidstaat verzoeken zijn bevoegdheid overeenkomstig lid 5 uit te oefenen indien naar haar inzicht een gerecht van een andere lidstaat waarmee het kind een bijzondere band heeft beter in staat is de zaak of een specifiek onderdeel daarvan te behandelen. Lid 2 van voornoemd artikel verklaart lid 1 onder meer van toepassing indien op initiatief van het gerecht daarom wordt verzocht.
4.4
De familierechtbank Peterborough heeft op grond van genoemd artikel 15, lid 1 sub b, van de Brussel II bis verordening het daartoe bevoegde gerecht in Nederland verzocht haar bevoegdheid overeenkomstig lid 5 uit te oefenen.
4.5
In het verzoek van de familierechtbank Peterborough komt onder meer het volgende naar voren. [minderjarige (voornaam)] en haar ouders hebben de Nederlandse nationaliteit. De halfzusjes van [minderjarige (voornaam)] wonen in Nederland in een pleeggezin op [plaatsnaam] . Nu de ouders van [minderjarige (voornaam)] niet voor haar kunnen zorgen is de bedoeling van alle betrokkenen dat [minderjarige (voornaam)] bij haar halfzusjes in het pleeggezin wordt geplaatst.
De Raad onderschrijft dit en acht het van groot belang dat de plaatsing zo snel mogelijk geschiedt in verband met het hechtingsproces van de baby. De Raad is voornemens om, op het moment dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter vast staat, de rechtbank te verzoeken de voorlopige voogdij uit te spreken.
De pleegouders van de halfzusjes van [minderjarige (voornaam)] willen de zorg van [minderjarige (voornaam)] op zich nemen en willen op permanente basis voor haar zorgen. De Raad stelt dat de pleegouders over uitstekende opvoedvaardigheden beschikken en acht hen geschikt voor plaatsing van een derde kind in hun gezin.
Volgens de familierechtbank van Peterborough stemmen alle betrokken partijen in met de overdracht van gerechtelijke procedure in het Verenigd Koninkrijk aan Nederland.
De Local Authority, die nu de voorlopige voogdij uitoefent, stemt in met het besluit dat [minderjarige (voornaam)] in Nederland wordt geplaatst bij haar zusjes. Op grond van artikel 56 van de Brussel II bis verordening is het voor de Rutland County Councilniet mogelijk om [minderjarige (voornaam)] te plaatsen bij de pleegouders van haar halfzusjes in Nederland.
4.6
Gelet op het voorgaande is de rechtbank met de familierechtbank Peterborough van oordeel dat sprake is van een bijzondere band van [minderjarige (voornaam)] met Nederland, waardoor de rechter alhier beter in staat is dan de Engelse rechter om de zaak in het belang van het kind te behandelen. De rechtbank heeft begrepen dat de Raad op zeer korte termijn een voorlopige voogdijmaatregel zal verzoeken zodat de belangen van [minderjarige (voornaam)] zijn gewaarborgd.
4.7
Nu uit de beschikking van 24 mei 2021 van de familierechtbank Peterborough blijkt dat alle partijen instemmen met de verwijzing van de zaak naar Nederland, zal de rechtbank haar bevoegdheid als bedoeld in lid 5 van artikel 15 van de Brussel II-bis verordening aanvaarden.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
aanvaardt overeenkomstig artikel 15, lid 5, van de Brussel II-bis verordening ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid over de [minderjarige] geboren op [geboortedatum] 2020, de bevoegdheid.
Dit is de uitspraak (beschikking) van (kinder)rechter mr. M.A.A. ter Meer-Siebers, tot stand gekomen in samenwerking met mr. A. Laachach, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op