ECLI:NL:RBMNE:2021:2872

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
UTR 20/2613
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring bezwaar Participatiewet en ongegrond beroep

In deze zaak heeft eiser op 24 maart 2020 een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere heeft deze aanvraag op 4 mei 2020 buiten behandeling gesteld. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard omdat hij niet tijdig het benodigde bezwaarschrift heeft ingediend. Eiser heeft op 13 mei 2020 een aanvullende reactie gestuurd, maar deze bevatte geen concrete bezwaargronden. Verweerder heeft eiser op 8 juni 2020 verzocht om het bezwaarschrift alsnog in te dienen, maar eiser heeft hier niet op gereageerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van 8 juni 2020 op het bekende adres van eiser is bezorgd en dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat hij deze niet heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt dat het verzuim voor rekening en risico van eiser komt, waardoor het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser heeft na het bestreden besluit alsnog het bezwaarschrift ingediend, maar dit heeft geen invloed op de ontvankelijkheid van het bezwaar. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2613

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: mr. P.E.C. Botman).

Inleiding en procesverloop

Op 24 maart 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Participatiewet (Pw).
In het besluit van 4 mei 2020 (primair besluit) heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld.
Eiser heeft bij e-mailbericht van 13 mei 2020 een aanvullende reactie op zijn bezwaarschrift van 8 mei 2020 tegen het primaire besluit ingediend.
Eiser en verweerder hebben op 3 juni 2020 telefonisch contact gehad naar aanleiding van de e-mail van 13 mei 2020.
Verweerder heeft bij brief van 8 juni 2020 eiser geïnformeerd dat het bezwaarschrift van
8 mei 2020 bij verweerder niet bekend is. Verweerder heeft eiser een termijn geboden van twee weken om alsnog het bezwaarschrift van 8 mei 2020 in te sturen. Daarbij heeft verweerder eiser erop gewezen dat zijn bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard, als hij binnen die termijn het verzuim niet herstelt.
Eiser heeft binnen de door verweerder gestelde termijn niet aan het verzoek van verweerder voldaan. Bij besluit van 10 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit vervolgens niet-ontvankelijk verklaard.
Op 12 juli 2020 heeft eiser een e-mailbericht aan verweerder gestuurd met als bijlage het bezwaarschrift van 8 mei 2020. Verweerder heeft dit e-mailbericht doorgezonden naar deze rechtbank ter behandeling als beroepschrift. Bij brief van 13 juli 2020, bij de rechtbank ingekomen op 14 juli 2020, heeft eiser beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Bij brieven van 11 maart 2021 heeft de rechtbank partijen uitgenodigd voor een zitting via Skype op 20 mei 2021. Daarbij heeft de rechtbank partijen verzocht om hun e-mailadressen en telefoonnummers door te geven. Eiser heeft hierop niet gereageerd. Bij brief van
26 april 2021 heeft de rechtbank eiser bericht dat in de dossierstukken een e-mailadres en een mobiel telefoonnummer van eiser zijn aangetroffen. De rechtbank heeft eiser gevraagd of de link voor de Skype-zitting naar dit e-mailadres mag worden verzonden. Eiser heeft op deze brief niet gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens de link voor de Skype-zitting naar het in het dossier gevonden e-mailadres verzonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2021. Eiser is zonder voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De gemachtigde van verweerder heeft bevestigd dat eiser nog steeds woont op het adres dat van hem bekend is ( [adres] te [woonplaats] ).

Overwegingen

1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van het beroep wegens betalingsonmacht. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank met de door hem overgelegde stukken aannemelijk gemaakt dat hij niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikt om het verschuldigde bedrag aan griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt. Eiser wordt vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
2. Ter beoordeling staat de vraag of verweerder het bezwaar van eiser
niet-ontvankelijk heeft mogen verklaren.
3. De e-mail van eiser van 13 mei 2020 bevat geen concrete bezwaargronden. Deze
e-mail kan daarom niet zelfstandig als compleet bezwaarschrift worden aangemerkt. Het bezwaar is pas compleet mét het bezwaarschrift van 8 mei 2020. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij alle systemen heeft geraadpleegd, maar dat het bezwaarschrift van 8 mei 2020 daarin niet is aangetroffen. De rechtbank acht deze toelichting afdoende voor de veronderstelling dat verweerder het bezwaarschrift van 8 mei 2020 niet heeft ontvangen. Het is dan ook terecht geweest dat verweerder bij brief van 8 juni 2020 aan eiser heeft verzocht om het bezwaarschrift van 8 mei 2020 alsnog in te dienen.
4. Eiser heeft aangevoerd dat hij de brief van 8 juni 2020 niet heeft ontvangen en dat hij dit op 15 juni 2020 ook aan verweerder heeft doorgegeven. Volgens eiser heeft verweerder nagelaten om, ondanks zijn verzoek daartoe, de brief van 8 juni 2020 ook digitaal aan hem te doen toekomen.
5. Uit de track-and-trace informatie blijkt dat de brief van 8 juni 2020 één dag later, op 9 juni 2020, op het bekende adres van eiser is bezorgd. Hiermee heeft verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de brief van 8 juni 2020 naar eiser is verzonden. Het ligt vervolgens op de weg van eiser om feiten te stellen op grond waarvan redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de ontvangst van de brief. [1] In dit verband heeft eiser die ontvangst zonder nadere toelichting ontkend. Deze enkele ontkenning is onvoldoende om die redelijke twijfel te wekken. Omdat verweerder de verzending van de brief van 8 juni 2020 aannemelijk heeft gemaakt, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om die brief (ook) in digitale vorm aan eiser te doen toekomen.
6. De slotsom is dat eiser niet binnen de termijn die verweerder hem had gesteld in de brief van 8 juni 2020, aan verweerder alsnog het bezwaarschrift van 8 mei 2020 heeft doen toekomen. Dit verzuim komt voor rekening en risico van eiser. Verweerder is daarom bevoegd geweest om bij het bestreden besluit het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk te verklaren. Hieraan kan niet afdoen dat eiser ná het bestreden besluit het bezwaarschrift van 8 mei 2020 alsnog heeft ingediend. Het beroep is dus ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is uitgesproken op 29 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie in dit kader bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3506.