ECLI:NL:RBMNE:2021:2871

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
UTR 21/2144
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bijstandsuitkering wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een inwoner van [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, dat haar aanvraag voor een bijstandsuitkering op 12 mei 2021 buiten behandeling had gesteld. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij stelde dat zij door gezondheidsredenen niet kon werken en geen ander inkomen had.

De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen als er sprake is van 'onverwijlde spoed'. In deze zaak was er geen sprake van een onomkeerbare situatie of acute financiële nood, waardoor de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang aanwezig was. Verzoekster had geen stukken overgelegd ter onderbouwing van haar financiële situatie, ondanks een verzoek van de griffier om aanvullende informatie.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen evident onrechtmatigheid was in het bestreden besluit van de verweerder. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, in aanwezigheid van griffier L.S. Lodder, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2144

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 juni 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

en

Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een bijstandsuitkering buiten behandeling gesteld.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
3. Verzoekster heeft hierover aangevoerd dat zij wegens gezondheidsredenen niet kan werken en geen ander inkomen heeft. Verzoekster heeft verder aangevoerd dat haar moeder haar helpt in haar eerste levensbehoeften, maar dat zij dit niet langer kan doen.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster bij het verzoekschrift geen stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van het spoedeisend belang. Bij brief van 28 mei 2021 is daarom door de griffier gevraagd om nadere onderbouwing van de financiële situatie van verzoekster, waarbij is verzocht om kopieën van bankafschriften, kopieën van aanmaningen indien sprake is van schulden en eventuele stukken met betrekking tot huisuitzetting. Verzoekster heeft op deze brief niet gereageerd. Er is dus geen enkele onderbouwing van de gestelde financiële noodsituatie. De conclusie is daarom dat er geen enkel spoedeisend belang is.
5. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan de door haar gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de nu overgelegde stukken niet evident is dat het bestreden besluit geen stand kan houden.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 22 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
de voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.