In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een inwoner van [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, dat haar aanvraag voor een bijstandsuitkering op 12 mei 2021 buiten behandeling had gesteld. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij stelde dat zij door gezondheidsredenen niet kon werken en geen ander inkomen had.
De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen als er sprake is van 'onverwijlde spoed'. In deze zaak was er geen sprake van een onomkeerbare situatie of acute financiële nood, waardoor de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang aanwezig was. Verzoekster had geen stukken overgelegd ter onderbouwing van haar financiële situatie, ondanks een verzoek van de griffier om aanvullende informatie.
De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen evident onrechtmatigheid was in het bestreden besluit van de verweerder. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, in aanwezigheid van griffier L.S. Lodder, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.