ECLI:NL:RBMNE:2021:2864

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juli 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
20/4419
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van zorgtoeslag over verschillende jaren en de rechtsgeldigheid van de terugvordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen over de terugvordering van zorgtoeslag. Eiseres had een beroep ingesteld tegen het besluit van de Belastingdienst waarin werd bepaald dat zij de zorgtoeslag over het jaar 2019 moest terugbetalen. De Belastingdienst stelde dat eiseres geen recht had op zorgtoeslag in 2019 omdat haar inkomen te hoog was en dat de zorgtoeslag van € 350,- was verrekend met een openstaande vordering van zorgtoeslag over 2016. Eiseres betwistte dat zij de zorgtoeslag 2019 had ontvangen en voerde aan dat de verrekening niet toegestaan was omdat het jaar 2016 al afgesloten was.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst de zorgtoeslag 2019 terecht had verrekend met de openstaande vordering van zorgtoeslag 2016. De rechtbank stelde vast dat, hoewel eiseres de zorgtoeslag 2019 niet op haar bankrekening had ontvangen, deze wel degelijk was verrekend met de vordering van 2016. De rechtbank oordeelde verder dat de Belastingdienst op grond van artikel 30 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) bevoegd was om deze verrekening uit te voeren, ongeacht het berekeningsjaar.

Eiseres voerde ook aan dat de wijze van verrekening niet transparant was, maar de rechtbank oordeelde dat het ontbreken van een brief over de verrekening niet betekende dat de verrekening onrechtmatig was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Belastingdienst omdat dit niet voldoende was gemotiveerd, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed en de proceskosten werden vastgesteld op € 48,20.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4419

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde 1] ),
en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder

(gemachtigden: mr. [gemachtigde 2] en mr. [gemachtigde 3] ).

Procesverloop

In het besluit van 11 september 2020 (primair besluit) is bepaald dat eiseres de zorgtoeslag over het jaar 2019 moet terugbetalen.
In het besluit van 23 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. In het primaire besluit stelt verweerder vast dat eiseres geen recht had op zorgtoeslag in het jaar 2019 omdat haar inkomen te hoog was. Daarom moet eiseres het ontvangen voorschot zorgtoeslag ter hoogte van € 350,- terugbetalen aan verweerder.
2.1
Eiseres stelt dat zij de zorgtoeslag 2019 nooit heeft ontvangen waardoor zij de zorgtoeslag niet hoeft terug te betalen.
2.2
Verweerder geeft aan dat de zorgtoeslag 2019 is verrekend met de terugvordering van de zorgtoeslag van het jaar 2016. Verweerder heeft namelijk een bedrag van € 881,- van de zorgtoeslag 2016 teruggevorderd van eiseres. Volgens verweerder is de zorgtoeslag 2019 van € 350,- euro verrekend met het bedrag van € 881,-.
2.3
De rechtbank oordeelt dat het aannemelijk is dat verweerder de zorgtoeslag over het jaar 2019 heeft verrekend met de openstaande vordering van de zorgtoeslag 2016. In het verweerschrift heeft verweerder de verrekening toegelicht en onderbouwd met uittreksels uit zijn administratiesysteem. Op de uittreksels is te zien dat een bedrag van € 350,- van de zorgtoeslag 2019 op 11 december 2018 in mindering is gebracht op het openstaande bedrag van de zorgtoeslag 2016. Eiseres heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat verweerders vordering over 2016 op een andere wijze is voldaan. De rechtbank stelt daarom vast dat eiseres weliswaar de zorgtoeslag 2019 niet op haar bankrekening heeft ontvangen maar dat de zorgtoeslag haar wel ten goede is gekomen doordat het in mindering is gebracht op het bedrag van de zorgtoeslag 2016. De beroepsgrond treft dan ook geen doel.
3.1
Eiseres voert voorts aan dat verweerder de zorgtoeslag 2019 niet mocht verrekenen met de zorgtoeslag 2016 omdat het jaar 2016 al is afgesloten. Bij brief van 3 september 2019 van verweerder was namelijk aangegeven dat eiseres slechts nog € 30,- van de zorgtoeslag 2016 moest terugbetalen aan verweerder.
3.2
Verweerder stelt dat hij op grond van artikel 30 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) door de belanghebbende verschuldigde bedragen mag verrekenen met een te betalen voorschot of tegemoetkoming, ongeacht welk berekeningsjaar. Volgens verweerder is het op zichzelf juist dat het jaar 2016 nu is afgesloten omdat eiseres het verschuldigde bedrag van de zorgtoeslag 2016 inmiddels volledig heeft terugbetaald. De brief van 3 september 2019 met daarin het resterende bedrag van € 30,- was echter correct omdat het bedrag van € 350,- van de zorgtoeslag 2019 al daarvóór op 11 december 2018 in mindering was gebracht op het toen openstaande bedrag.
3.3
Op basis van artikel 4:93, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mag een bestuursorgaan verrekenen als daarvoor een wettelijke basis bestaat. De wettelijke basis voor verweerder is opgenomen in artikel 30 van de Awir. Artikel 30 van de Awir bepaalt dat verweerder - kort gezegd - openstaande vorderingen mag verrekenen met uit te betalen toeslagen, ongeacht welk berekeningsjaar. Hieruit volgt dat verweerder in deze zaak het uit te betalen voorschot zorgtoeslag 2019 mocht verrekenen met de openstaande vordering van de zorgtoeslag 2016. De rechtbank oordeelt dat uit het overgelegde uittreksel van verweerders administratie blijkt dat op 11 december 2018 een bedrag van € 350,- is verrekend met de openstaande vordering zorgtoeslag 2016 door € 16,- in mindering te brengen op de verschuldigde “interest” (anders gezegd: rente) en € 334,- op de hoofdsom. Dat betekent dat de brief van 3 september 2019 niet aantoont dat het jaar 2016 ten tijde van de verrekening al was afgesloten. Verweerder heeft dan ook verrekend met een openstaande vordering. De beroepsgrond treft daarom geen doel.
4. Eiseres stelt zich ook op het standpunt dat de wijze waarop verweerder verrekent niet transparant is en daarom niet is toegestaan. De rechtbank overweegt daarover het volgende. Uit de wet volgt dat bij de verrekening moet worden vermeld met welke vordering en voor welk bedrag wordt verrekend (artikel 4:93, tweede lid, van de Awb). Eiseres geeft aan dat dit niet is gebeurd. Omdat eiseres stelt dat zij geen brief over de verrekening heeft ontvangen, ligt het op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat de brief is verstuurd aan eiseres. Verweerder kan echter niet aangeven of er in deze zaak een brief over de verrekening is verstuurd aan eiseres. Gezien de geloofwaardige verklaring van eiseres, oordeelt de rechtbank daarom dat aannemelijk is dat verweerder geen brief over de verrekening heeft verstuurd aan eiseres. Dit betekent echter niet dat de verrekening niet toegestaan was. Het niet naleven van deze verplichting betekent dan ook niet dat de verrekening onrechtmatig was.
De conclusie van de rechtbank is dat verweerder het bedrag van € 350,- aan voorschot zorgtoeslag 2019 op 11 december 2018 terecht heeft verrekend met een openstaande terugvordering van zorgtoeslag 2016 en dat verweerder dat bedrag mag terugvorderen omdat eiseres over 2019 geen recht heeft op zorgtoeslag.
5. De rechtbank overweegt het volgende over de motivering van het bestreden besluit. Verweerder heeft in het bestreden besluit niets vermeld over de verrekening. Pas in het verweerschrift is toegelicht dat de terugvordering zorgtoeslag 2016 en het voorschot zorgtoeslag 2019 zijn verrekend met elkaar. Eiseres heeft dus in beroep moeten gaan om duidelijk te krijgen waarom zij de zorgtoeslag 2019 niet heeft ontvangen op haar bankrekening maar wel moet terugbetalen. Daarom oordeelt de rechtbank dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Verweerder heeft dit in het verweerschrift ook erkend. Het bestreden besluit wordt daarom vernietigd. Omdat de terugvordering – zoals uit het voorgaande blijkt – wel toegestaan is, oordeelt de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Dat betekent dat eiseres het bedrag van € 350,- aan verweerder moet terugbetalen.
6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder ook in de door eiseres gemaakte proceskosten. Eiseres vraagt vergoeding van reiskosten van € 48,20 en vergoeding van de kosten voor de verzending van aangetekende brieven van € 18,10. De reiskosten komen volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor vergoeding in aanmerking. De kosten voor aangetekende verzending komen volgens het Bpb niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank stelt de proceskosten van eiseres op grond van het Bpb daarom vast op € 48,20.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 48,20.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R. van der Vos, rechter, in aanwezigheid van J. Fagel, griffier. De beslissing is uitgesproken op 5 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.