In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen over de terugvordering van zorgtoeslag. Eiseres had een beroep ingesteld tegen het besluit van de Belastingdienst waarin werd bepaald dat zij de zorgtoeslag over het jaar 2019 moest terugbetalen. De Belastingdienst stelde dat eiseres geen recht had op zorgtoeslag in 2019 omdat haar inkomen te hoog was en dat de zorgtoeslag van € 350,- was verrekend met een openstaande vordering van zorgtoeslag over 2016. Eiseres betwistte dat zij de zorgtoeslag 2019 had ontvangen en voerde aan dat de verrekening niet toegestaan was omdat het jaar 2016 al afgesloten was.
De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst de zorgtoeslag 2019 terecht had verrekend met de openstaande vordering van zorgtoeslag 2016. De rechtbank stelde vast dat, hoewel eiseres de zorgtoeslag 2019 niet op haar bankrekening had ontvangen, deze wel degelijk was verrekend met de vordering van 2016. De rechtbank oordeelde verder dat de Belastingdienst op grond van artikel 30 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) bevoegd was om deze verrekening uit te voeren, ongeacht het berekeningsjaar.
Eiseres voerde ook aan dat de wijze van verrekening niet transparant was, maar de rechtbank oordeelde dat het ontbreken van een brief over de verrekening niet betekende dat de verrekening onrechtmatig was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Belastingdienst omdat dit niet voldoende was gemotiveerd, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed en de proceskosten werden vastgesteld op € 48,20.