ECLI:NL:RBMNE:2021:2862

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
UTR - 20_4660
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor de bouw van een schuur in strijd met het bestemmingsplan

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 25 juni 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum was verleend voor de bouw van een schuur. Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen de vergunning, stelde dat de schuur in strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuur gedeeltelijk was gebouwd op grond met de bestemming 'Verkeer', waar het bouwen van een schuur niet is toegestaan. Echter, het college had de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan en heeft dit ook gedaan, omdat het college van mening was dat de schuur in overeenstemming was met een goede ruimtelijke ordening.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat het college beleidsruimte heeft bij het verlenen van omgevingsvergunningen en dat het college in dit geval voldoende gemotiveerd heeft waarom het de vergunning heeft verleend. De rechtbank oordeelde dat het belang van de vergunninghouder bij de bouw van de schuur zwaarder woog dan het belang van eiser, die stelde dat zijn uitzicht was aangetast. De rechtbank concludeerde dat het college in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4660

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum(het college), verweerder
(gemachtigde: mr. O. Claasen).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde belanghebbende](vergunninghouder), te [plaats] .

Inleiding

Vergunninghouder is eigenaar van het perceel [adres] in [plaats] (het perceel).
De gemeente Hilversum (de gemeente) heeft in 2019 aan vergunninghouder een stukje snippergroen dat achter het perceel ligt verkocht. Vergunninghouder heeft deze grond bij zijn tuin gevoegd en hierop een schuur gebouwd.
Met een besluit van 20 mei 2020 heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning (de omgevingsvergunning) verleend voor het bouwen van de schuur. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten bouwen en het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan. Het betreft een zogenaamde legalisatievergunning: de schuur is eerst gebouwd en pas daarna is de omgevingsvergunning verleend. Omdat vergunninghouder in de veronderstelling was dat hij de schuur vergunningsvrij mocht bouwen, heeft hij de schuur eerst gebouwd. Toen hij er door het college op werd gewezen dat de schuur niet vergunningsvrij was, heeft hij alsnog een aanvraag voor de omgevingsvergunning ingediend. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning.
Met een besluit van 11 november 2020 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de omgevingsvergunning in stand gelaten.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 29 april 2021. Eiser was hierbij aanwezig, samen met zijn partner B.J. Bos. De gemachtigde van het college en vergunninghouder waren ook aanwezig.
Overwegingen
Wat is het toetsingskader?
1. In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in combinatie met het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het bestemmingsplan, is bepaald voor welke activiteiten een omgevingsvergunning nodig is en welke activiteiten vergunningsvrij zijn.
2. Welke bestemming een stukje grond heeft wordt bepaald door de verbeelding (dat is de kaart) van het bestemmingsplan. Op het perceel en het stukje grond dat vergunninghouder van de gemeente heeft gekocht is het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ (het bestemmingsplan) van toepassing. De rechtbank stelt vast dat het stukje grond dat vergunninghouder van de gemeente heeft gekocht volgens de verbeelding van het bestemmingsplan de bestemming ‘Verkeer’ heeft. Een deel van de schuur is gebouwd in de voormalige tuin van vergunninghouder, binnen de bestemming ‘Wonen’, en een deel van de schuur is gebouwd op het stukje grond dat vergunninghouder van de gemeente heeft gekocht, dus binnen de bestemming ‘Verkeer.’
3. In het bestemmingsplan zijn, zoals eiser stelt, ook regels opgenomen voor de bestemmingen ‘Groen’ en ‘Water’, maar die zijn alleen van toepassing als een stuk grond volgens de verbeelding deze bestemming heeft. Dat is hier niet het geval. Voor dit bouwplan gelden alleen de regels van het bestemmingsplan voor de bestemmingen ‘Wonen’ en ‘Verkeer’.
4. Partijen zijn het er over eens, en de rechtbank stelt ook vast, dat de schuur voor wat betreft de afmetingen vergunningsvrij zou zijn geweest als vergunninghouder deze in zijn geheel binnen de bestemming ‘Wonen’ zou hebben gebouwd. In dat geval had vergunninghouder voor de bouw van de schuur geen omgevingsvergunning nodig gehad.
5. Binnen de bestemming ‘Verkeer’ is het bouwen van een schuur niet toegestaan [1] . Dit betekent dat de schuur in strijd is met het bestemmingsplan en daarom heeft vergunninghouder voor de bouw van de schuur een omgevingsvergunning nodig.
6. Het college is op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder, a, sub 2 van de Wabo in combinatie met artikel 4 van bijlage II bij het Bor bevoegd om in bepaalde gevallen met een omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan. Die bevoegdheid heeft het college onder andere voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bijbehorende bouwwerken, zoals een schuur [2] . Als bij het college een aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt ingediend voor een bouwplan dat in strijd is met het geldende bestemmingsplan, moet het college die aanvraag ook aanmerken als een aanvraag voor een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan en besluiten of hij hiervoor een omgevingsvergunning kan verlenen. Dat heeft het college in dit geval ook gedaan.
7. De rechtbank stelt voorop dat het college bij zijn besluitvorming over aanvragen die in strijd zijn met het bestemmingsplan beleidsruimte heeft. Als het college van mening is dat de activiteit waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, kan hij ervoor kiezen om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechtbank toetst of het college met de motivering van het bestreden besluit bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
Heeft het college in redelijkheid tot zijn besluit om de omgevingsvergunning te verlenen kunnen komen?
8. Het college heeft er in dit geval voor gekozen om zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan te gebruiken. Volgens het college is de schuur niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bouw van de schuur. Met de verkoop van het snippergroen aan vergunninghouder heeft dit stukje grond het karakter gekregen van een achtererf, net zoals de rest van de tuin van vergunninghouder. Een bijbehorend bouwwerk, zoals een schuur, is passend voor het gebruik van een achtererfgebied.
9. Eiser voert aan dat door de bouw van de schuur zijn 44 jaar onbelemmerd zicht op de achter en naast zijn huis liggende groenstrook, waarvan hij meende dat die blijvend was, is verdwenen, waardoor een aanzienlijke verslechtering van zijn woonbeleving is ontstaan.
10. Met een verwijzing naar het advies van de Commissie bezwaarschriften overweegt het college hierover in het bestreden besluit dat het groen dat feitelijk op het stukje grond dat door de gemeente aan vergunninghouder is verkocht stond volgens de zogenaamde gronduitgiftekaart van de gemeente geen beeldbepalend groen was. Daarom was de grond uitgeefbaar aan vergunninghouder.
11. Volgens het college is het verlies aan uitzicht voor eiser beperkt tot het uitzicht dat hij vanuit de achterzijde van zijn woning schuin naar rechts heeft. Het uitzicht op het groen recht naar achteren blijft onbelemmerd, evenals het uitzicht vanuit de achterzijde van zijn woning schuin naar links en het uitzicht aan de zijkant van zijn woning. Ook heeft het college in aanmerking genomen dat het vergunninghouder voor de aankoop van het snippergroen vrij had gestaan om een schuur van dezelfde omvang vergunningsvrij te bouwen op zijn toen nog minder grote achtererf. Deze zou dan dichter bij de woning van eiser zijn gelegen. Er is volgens het college geen sprake van grootschalige bebouwing. De nokhoogte van de schuur is slechts vier meter.
12. De rechtbank vindt dat het college in het bestreden besluit goed heeft uitgelegd waarom hij gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om, in afwijking van het bestemmingsplan, de omgevingsvergunning te verlenen. De rechtbank vindt het niet onredelijk dat het college de omgevingsvergunning heeft verleend en daarbij het belang van vergunninghouder bij de bouw van de schuur op deze plek in zijn tuin zwaarder heeft laten wegen dan het belang van eiser. Daarbij vindt de rechtbank van belang, zoals het college ook heeft toegelicht in het bestreden besluit, dat het groen ook verloren had kunnen gaan als de gemeente de grond niet had verkocht aan vergunninghouder en het stukje grond openbaar gebied in eigendom van de gemeente zou zijn gebleven. Dit zou dan niet in strijd zijn geweest met het bestemmingsplan. Binnen de bestemming ‘Verkeer’ zijn namelijk naast groen ook fiets- en voetpaden, verhardingen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, et cetera toegestaan. Verder vindt de rechtbank dat eiser niet onevenredig in zijn belangen wordt geschaad, omdat hij maar een beperkt verlies aan uitzicht heeft en vergunninghouder zonder omgevingsvergunning een schuur had kunnen bouwen die dichter bij eisers woning staat. Eiser zou dus meer negatieve gevolgen kunnen ondervinden van een schuur die zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd, dan van de schuur zoals die nu met omgevingsvergunning is gebouwd.
13. De conclusie van het voorgaande is dat het college naar het oordeel van de rechtbank de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Dat eiser zelf niet mag bouwen op het stuk grond dat hij eerder van de gemeente heeft aangekocht maakt dit niet anders. Dit verbod vloeit voort uit een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de gemeente en eiser. Zo’n overeenkomst kan geen rol spelen bij de beoordeling van deze aanvraag voor een omgevingsvergunning.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De beslissing is uitgesproken op 25 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 11 van de planregels van het bestemmingsplan.
2.Artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II bij het Bor.