Overwegingen
Waarover oordeelt de rechtbank in deze uitspraak?
1. De rechtbank geeft in deze uitspraak een oordeel over de besluiten van het college om aan vergunninghouder de gewijzigde omgevingsvergunning te verlenen en om de gewijzigde omgevingsvergunning met het bestreden besluit in stand te laten. Deze uitspraak gaat dus niet over de (eventuele) verdere uitbreiding van de supermarkt. Deze (eventuele) uitbreiding ligt nu niet ter toetsing aan de rechtbank voor. Tegen (eventuele) besluiten van het college over die uitbreiding kan eiseres afzonderlijk rechtsmiddelen aanwenden. De rechtbank is met het college van oordeel dat niet valt in te zien waarom een gefaseerde wijze van aanvragen door vergunninghouder niet geoorloofd zou zijn.
2. Partijen kunnen tot 10 dagen voor de zitting nadere stukken indienen. Vergunninghouder heeft slechts een aantal dagen voor de zitting, namelijk op 17 mei 2021, nog nadere stukken bij de rechtbank ingediend. Gelet op de goede procesorde laat de rechtbank deze stukken bij haar beoordeling buiten beschouwing.
Wat is het toetsingskader?
3. Op het perceel is de beheersverordening ‘De Bilt 2’ (de beheersverordening) van toepassing. Het perceel valt op grond van de beheersverordening in ‘deelgebied 2’. Op de gronden binnen dit deelgebied wordt het beheer van het bestaande gebruik, waaronder mede bouwen is begrepen, bepaald door toepassing van de verbeelding en planregels die zijn opgenomen in het bestemmingsplan ‘Brandenburg 2004 Deelgebied 2’ (het bestemmingsplan) of door de na inwerkingtreding van het bestemmingsplan onherroepelijk geworden besluiten bij of krachtens de artikelen 15 en 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), dan wel artikel 3.22 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dan wel artikel 2.12 Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo), één en ander zoals blijkt uit het gemeentelijk bouwarchief. Volgens de verbeelding van het bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming ‘Winkels’. Binnen deze bestemming zijn detailhandel en bergingen op de begane grond, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen toegestaan.
Beoordeling van het geschil
4. Partijen zijn het er over eens, en de rechtbank stelt ook vast, dat de bouw van de supermarkt – met deze bouwhoogte en met een bebouwingspercentage van 100% – onder het bestaande gebruik als bedoeld in de beheersverordening valt. Het college had bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dus geen gebruik hoeven maken van de aan hem gegeven binnenplanse bevoegdheid om af te wijken van de bebouwingsvoorschriften uit het bestemmingsplan.
5. Ook zijn partijen het er over eens dat het kantoor en de kantine die volgens het bouwplan op de eerste verdieping zullen worden gerealiseerd ondersteunende ruimten voor de detailhandel op de begane grond zijn. Partijen verschillen echter van mening of dit gebruik van de eerste verdieping op grond van de beheersverordening is toegestaan.
6. De inmiddels gesloopte supermarkt had ook een eerste verdieping. Hiervoor heeft het college op 23 februari 1995 een bouwvergunning verleend. Het bestemmingsplan is circa tien jaar later in werking getreden. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het bestaande gebruik voor de eerste verdieping van de nieuw te bouwen supermarkt wordt bepaald door toepassing van de verbeelding en planregels die zijn opgenomen in het bestemmingsplan. De rechtbank stelt vast dat in het bestemmingsplan alleen is bepaald welk gebruik op de begane grond is toegestaan. In de planregels is niets bepaald over het gebruik van een eerste verdieping op dit perceel. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het bestemmingsplan geen gebruik op een eerste verdieping toestaat en het gebruik van de eerste verdieping voor ondersteunende ruimten voor de te bouwen supermarkt dus in strijd is met de beheersverordening.
7. De rechtbank kan het standpunt van vergunninghouder dat het gebruik van de eerste verdieping voor ondersteunende ruimten impliciet zou zijn vergund met een artikel 19-besluit uit 2009 en daarom niet in strijd is met de beheersverordening niet volgen. Zoals het college op de zitting heeft toegelicht, ziet de in 2009 verleende vergunning alleen op het vergroten van de begane grond tot een bebouwingspercentage van 100%. Dat de eerste verdieping wel als bestaand bouwwerk op de bouwtekeningen bij de vergunning uit 2009 staat maakt dit niet anders.
8. De conclusie van het voorgaande is dat het gebruik van de verdieping als kantoor en kantine van de supermarkt in strijd is met de beheersverordening. Het college heeft dit in het bestreden besluit niet onderkend en voor dit strijdige gebruik geen omgevingsvergunning verleend. Daarom is het beroep van eiseres gegrond.
9. De rechtbank stelt vast dat het college de bevoegdheid heeft om een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van een bouwwerk in strijd met de beheersverordening. Het college is niet verplicht om van deze bevoegdheid gebruik te maken. Als het college van mening is dat de activiteit waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, kan hij ervoor kiezen om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechtbank kan het bestreden besluit daarom niet met toepassing van artikel 6:22 van de Awb in stand laten. De rechtbank kan er namelijk niet zonder meer van uitgaan dat belanghebbenden niet zullen worden benadeeld door de keuze die het college hierin zal maken. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen.
10. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Dat herstellen kan uitsluitend met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te kunnen herstellen zal het college met inachtneming van de hierboven opgenomen overwegingen moeten besluiten of hij wel of geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid om voor het gebruik van de verdieping van de supermarkt een omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteit afwijken van de beheersverordening. Het college zal deze keuze (inzichtelijk) moeten motiveren. Daarbij zal het college ook moeten ingaan op het standpunt van eiseres dat sprake is van een evident privaatrechtelijke belemmering waardoor de aanvraag van vergunninghouder buiten behandeling gesteld had moeten worden. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
11. Het college moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, aan de rechtbank meedelen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het college gebruik heeft gemaakt van de herstelmogelijkheid, zal de rechtbank eiseres en vergunninghouder in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
12. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
13. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.